Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7780

Datum uitspraak2009-09-16
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808745/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 10 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Liesveld (hierna: het college) aan [appellant sub 2] onder oplegging van een dwangsom gelast de zonder bouwvergunning gebouwde berging en erfafscheiding op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te verwijderen.


Uitspraak

200808745/1/H1. Datum uitspraak: 16 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. het college van burgemeester en wethouders van Liesveld, 2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Liesveld, appellanten, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 21 november 2008 in zaak nrs. 08/1025 en 08/1026 in het geding tussen: [appellant sub 2] en het college van burgemeester en wethouders van Liesveld. 1. Procesverloop Bij besluit van 10 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Liesveld (hierna: het college) aan [appellant sub 2] onder oplegging van een dwangsom gelast de zonder bouwvergunning gebouwde berging en erfafscheiding op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te verwijderen. Bij besluit van 25 augustus 2008 heeft het college het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de dwangsom gewijzigd. Bij uitspraak van 21 november 2008, verzonden op 28 november 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 augustus 2008 vernietigd voor zover [appellant sub 2] daarin wordt gelast de berging te verwijderen en het primaire besluit van 10 maart 2008 geschorst tot zes weken na het nieuw te nemen besluit op bezwaar. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2008, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2009, waar het college, vertegenwoordigd door H.J.M. Marcus, en [appellant sub 2], in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het besluit tot oplegging van een dwangsom ziet op een berging aan de voorzijde van de woning op het perceel en op een zich daarvóór bevindende erfafscheiding, bestaande uit een raamwerk van latten en palen, waartussen draadstaal is gespannen. De bouwwerken bevinden zich op gronden waarop ingevolge het bestemmingsplan "Groot-Ammers" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Wonen 1" rust. Voor de berging en de erfafscheiding zijn geen bouwvergunningen verleend. 2.2. Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met artikel 40 van de Woningwet, zodat het college terzake handhavend kon optreden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.2.1. Ter zitting heeft [appellant sub 2] zijn betoog dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de erfafscheiding zonder bouwvergunning kan worden opgericht en niet aan welstand hoeft te worden getoetst, ingetrokken. Niet in geschil is dat voor de erfafscheiding een lichte bouwvergunning is vereist. Het betoog van [appellant sub 2] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college van handhavend optreden tegen de erfafscheiding had dienen af te zien, omdat concreet zicht bestaat op legalisering daarvan, faalt, reeds omdat de welstandscommissie "Stichting Dorp Stad & Land" op 2 september 2008 een negatief advies heeft uitgebracht over de erfafscheiding. Het betoog van [appellant sub 2] omtrent de aan hem gerichte brief van het college van 6 augustus 2009 behoeft dan ook geen bespreking, nu deze brief niet wegneemt dat de erfafscheiding niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. 2.3. Voorts faalt het door [appellant sub 2] gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van de erfafscheiding, omdat hij, op het verweer van het college dat het niet weet waar zich aan de Kievitsweer een illegale erfafscheiding bevindt waartegen volgens [appellant sub 2] handhavend optreden uitblijft, de door hem bedoelde locatie niet nader heeft aangeduid. 2.4. Het college betoogt dat de voorzieningenrechter ten aanzien van de berging ten onrechte het beroep van [appellant sub 2] op het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel heeft laten slagen. Het college voert hiertoe aan dat geen sprake is van een overtreding van geringe aard en ernst. Voorts voert het college aan dat de door de voorzieningenrechter genoemde gevallen, waarin het college niet is opgetreden tegen zonder bouwvergunning gebouwde bergingen, niet gelijk zijn aan de situatie van [appellant sub 2]. Het college betoogt dat het, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, een consistent handhavingsbeleid heeft en daarnaar handelt. 2.4.1. In beroep heeft [appellant sub 2] gewezen op bergingen in de voortuinen van woningen aan het nabij gelegen Eiberplantsoen, die volgens hem vergelijkbaar zijn met de zijne en waartegen het college niet handhavend heeft opgetreden. Ter zitting van de voorzieningenrechter van 3 oktober en 3 november 2008 en bij brief aan de rechtbank van 8 oktober 2008 heeft het college vermeld dat bij besluit van 11 juni 2008 vrijstelling en bouwvergunning is verleend voor uniforme bergingen aan het Eiberplantsoen die voldoen aan redelijke eisen van welstand. Het college is niet handhavend opgetreden tegen de nog aanwezige illegale bergingen, omdat het de bewoners tijd gunt collectief een aannemer in te schakelen ter vervanging van de bergingen. Ter zitting van de Afdeling heeft het college onweersproken medegedeeld dat inmiddels vier bergingen overeenkomstig de bouwvergunning zijn gerealiseerd en dat op korte termijn realisatie van nogmaals zes bergingen wordt verwacht. Voorts heeft het college aan de voorzieningenrechter gemeld dat tegen illegale bergingen op de adressen [locatie A], [locatie B] en [locatie C] handhavend is opgetreden en dat, indien [appellant sub 2] een aanvraag indient voor een bouwvergunning van een berging die volgens het college aan redelijke eisen van welstand voldoet, ook voor hem een procedure zal worden gestart, maar dat [appellant sub 2] op voorhand weigert een dergelijke bouwaanvraag in te dienen. [appellant sub 2] heeft dit laatste ter zitting van de Afdeling bevestigd. Het college heeft aldus voldoende gemotiveerd dat de situatie van [appellant sub 2] afwijkt van de gevallen aan het Eiberplantsoen waarin niet is opgetreden tegen illegaal gebouwde bergingen. De voorzieningenrechter heeft het beroep van [appellant sub 2] op het gelijkheidsbeginsel dan ook ten onrechte gehonoreerd. Het betoog van het college slaagt. 2.5. [appellant sub 2] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het besluit van 25 augustus 2008 is genomen in strijd met het verbod op "reformatio in peius". Hij voert hiertoe aan dat hij in een nadeliger positie is komen te verkeren, nu het college in dat besluit aan elk van beide vermeende overtredingen een aparte dwangsom heeft verbonden, terwijl dat in het primaire besluit niet het geval was. 2.5.1. In het besluit van 10 maart 2008 heeft het college aan de last tot het verwijderen van de berging en de erfafscheiding één dwangsom van € 5.000,00 verbonden. In het besluit van 25 augustus 2008 heeft het college het besluit van 10 maart 2008 gewijzigd, in die zin dat aan de last een dwangsom van € 2.500,00 per object is verbonden. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het besluit op bezwaar geen verslechtering van de positie van [appellant sub 2] ten opzichte van het primaire besluit betekent, omdat als gevolg van het besluit op bezwaar het voldoen aan de last ten aanzien van één van de objecten leidt tot het verbeuren van € 2.500,00 voor het resterende bouwwerk, terwijl in dat geval zonder wijziging van het besluit een dwangsom van € 5.000,00 zou zijn verbeurd. Het betoog van [appellant sub 2] faalt. 2.6. Het hoger beroep van het college is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 25 augustus 2008 van het college alsnog ongegrond verklaren. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Liesveld gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 21 november 2008 in zaak nrs. 08/1025 en 08/1026; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk w.g. Van Goeverden-Clarenbeek voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009 488.