Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7793

Datum uitspraak2009-09-16
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200809089/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 22 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland (hierna: het college) afwijzend beslist op een verzoek van [appellant] om de bovenverdieping van een garage met studioruimte behorend bij de woning aan de [locatie] te [plaats], (hierna: het perceel) te verhuren ten behoeve van permanente, onderscheidenlijk recreatieve bewoning.


Uitspraak

200809089/1/H1. Datum uitspraak: 16 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 7 november 2008 in zaak nr. 08/284 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland (hierna: het college) afwijzend beslist op een verzoek van [appellant] om de bovenverdieping van een garage met studioruimte behorend bij de woning aan de [locatie] te [plaats], (hierna: het perceel) te verhuren ten behoeve van permanente, onderscheidenlijk recreatieve bewoning. Bij besluit van 23 januari 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover gericht tegen de afwijzing de garage met studioruimte ten behoeve van permanente bewoning te verhuren, en het besluit van 22 augustus 2007 voor het overige gehandhaafd. Bij uitspraak van 7 november 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 15 januari 2009. Het college heeft een verweerschrift ingediend. [appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 augustus 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J.W.H. Buiting, advocaat te 's-Gravenhage, en het college, vertegenwoordigd door H.W. Oving, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Bij het bestreden besluit 23 januari 2008 heeft het college afwijzend beslist op het verzoek van [appellant] om de bovenverdieping van een garage met studioruimte te verhuren ten behoeve van verblijfsrecreatieve bewoning. Volgens dit besluit heeft het college dit verzoek opgevat als een verzoek om krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in verbinding met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit op de ruimtelijk ordening 1985 (hierna: het Bro 1985) vrijstelling te verlenen voor het wijzigen van het gebruik van een opstal in de bebouwde kom. De rechtbank heeft echter artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet en artikel 2 van de Gebruiksverordening tweede woning van de gemeente Noord-Beveland als toetsingskader gehanteerd. Toetsend aan deze bepalingen, heeft de rechtbank geoordeeld dat het college het verzoek om de studio te mogen gebruiken voor verblijfsrecreatieve bewoning terecht heeft afgewezen. Aldus heeft de rechtbank haar oordeel gebaseerd op een niet door het college aan het besluit van 23 januari 2008 ten grondslag gelegde weigeringsgrond. Daarmee heeft de rechtbank de grenzen van het aan haar voorgelegde geschil, zoals die in artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht worden getrokken, niet op juiste wijze in acht genomen. 2.2. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de tegen het besluit van 23 januari 2008 aangevoerde beroepsgronden alsnog beoordelen. 2.3. Bij besluit van 22 februari 2005 heeft het college aan [appellant] bouwvergunning verleend voor het verbouwen van een woning tot garage met studioruimte op het perceel. In de aanvraag om verlening van bouwvergunning was vermeld dat het bouwwerk na uitvoering van de werkzaamheden zal worden gebruikt op de benedenverdieping als garage, berging, hobbyruimte en op de bovenverdieping als logeer, kantoor, atelier of hobbyruimte. Het verzoek van [appellant] dat tot het bestreden besluit heeft geleid strekt er, voor zover thans van belang, toe vrijstelling te verkrijgen voor het gebruik van deze garage met studioruimte voor verblijfsrecreatieve bewoning. 2.4. Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bro 1985 komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO in aanmerking een wijziging in het gebruik van opstallen in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft en het gebruik niet meer omvat dan een brutovloeroppervlak van 1500 m². 2.5. Ingevolge het bestemmingsplan "Bebouwde Kom Wissenkerke 2005" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden (W)." Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften (doeleindenomschrijving) zijn de op de plankaart voor "Woondoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor de huisvesting van personen. Ingevolge het vijfde lid wordt tot het verboden gebruik niet gerekend het bieden van logies met ontbijt in de bestaande eet- en slaapvertrekken binnen de woning. Ingevolge artikel 28, eerste lid, gelden ten aanzien van het gebruik de volgende overgangsbepalingen: a. het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond ten tijde van het van kracht worden van het verbod tot gebruik in strijd met de aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming, en dat in enigerlei opzicht afwijkt van het plan, mag worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstige bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot, b. het bepaalde in sub a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 63, wordt in deze voorschriften onder woning verstaan: een gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden. Ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Bebouwde Kom Wissenkerke II" rustte op het perceel de bestemming "Eengezinshuizen in gesloten bebouwing met bijbehorende erven (EG)." Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften waren de op de kaart voor "eengezinshuizen in gesloten bebouwing met bijbehorende erven" aangewezen gronden bestemd voor woningen met de daarbij behorende aan- of uitbouwen, bijgebouwen, andere bouwwerken en erven. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder l werd in deze voorschriften onder woning verstaan: een voor bewoning bestemd gebouw, voor de huisvesting van één of meer persoonshuishoudens. 2.6. [appellant] betoogt primair dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van de garage met studioruimte voor verblijfsrecreatieve bewoning in strijd is met het bestemmingsplan, zodat daarvoor geen vrijstelling is vereist. Dat gebruik is toegestaan, nu bij besluit van 22 februari 2005 bouwvergunning is verleend voor het verbouwen van de garage tot onder meer logeerruimte, aldus [appellant]. 2.6.1. Tussen partijen is niet in geschil dat ingevolge de bepalingen van het voorheen geldende bestemmingsplan "Bebouwde Kom Wissenkerke II", verblijfsrecreatieve bewoning op het perceel niet was toegestaan, nu daaraan een woonbestemming, ten behoeve van de huisvesting van één of meer persoonshuishoudens, was toegekend. Voorts heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat bouwvergunning is verleend voor het vernieuwen van een bouwwerk dat onder meer zal worden gebruikt als logeerruimte niet met zich brengt dat een verblijfsrecreatief gebruik van de garage/studio daarmee is toegestaan. Een essentieel kenmerk van logeren is immers, dat het verblijf plaatsvindt als gast bij, dan wel ten huize van een ander, derhalve niet het zelfstandig verblijven in een bijgebouw bij een woning. Het betoog faalt. 2.7. Voorts betoogt [appellant] dat, zo daarvoor een vrijstelling is vereist, het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen voor het gebruik van de garage met studioruimte ten behoeve van recreatieve bewoning. Daartoe voert hij in de eerste plaats aan dat de garage met studioruimte voor permanente bewoning niet geschikt is. 2.7.1. Volgens het besluit van 23 januari 2008 heeft het college geweigerd vrijstelling voor het gebruik van de garage met studioruimte ten behoeve van recreatieve bewoning te verlenen, omdat het vasthoudt aan het ruimtelijk beleid terzake van verblijfsrecreatieve bewoning, zoals dat recentelijk is neergelegd in het bestemmingsplan "Bebouwde Kom Wissenkerke 2005" en de bij besluit van 30 november 2006 door de raad der gemeente Noord-Beveland vastgestelde Gebruiksverordening 2e woningen van de gemeente Noord-Beveland. Het in beroep aangevoerde geeft geen grond voor het oordeel dat deze aan de weigering ten grondslag gelegde motivering onvoldoende draagkrachtig is. De enkele stelling dat de garage met studioruimte niet geschikt is voor permanente bewoning, is daartoe onvoldoende. 2.7.2. Verder betoogt [appellant] in dit verband dat het besluit van 23 januari 2008 in strijd met het vertrouwensbeginsel is genomen. 2.7.2.1. Dit betoog faalt evenzeer. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er namens het college concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan hij het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat het college vrijstelling voor het gebruik, als verzocht, zou verlenen. 2.7.3. [appellant] heeft zich er ten slotte op beroepen dat weigering vrijstelling te verlenen in zijn geval in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Daartoe heeft hij verwezen naar een aantal panden in de gemeente, dat volgens hem eveneens ten behoeve van recreatieve bewoning wordt gebruikt. 2.7.3.1. Ook dit betoog faalt. Ter zitting van de Afdeling heeft het college onweersproken gesteld dat het verblijfsrecreatieve gebruik in de door [appellant] genoemde gevallen, anders dan in zijn geval, overgangsrechtelijke bescherming geniet. 2.7.4. De conclusie is dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen. Het tegen het besluit van 23 januari 2008 ingestelde beroep is derhalve ongegrond. 2.8. Redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellant] wordt terugbetaald. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 7 november 2008 in zaak nr. 08/284; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond; IV. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 216,00 (zegge: tweehonderdzestien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, ambtenaar van Staat. w.g. Slump w.g. De Haseth voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009 476.