Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7954

Datum uitspraak2009-09-17
Datum gepubliceerd2009-09-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/612297-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden. Verdachte heeft met zijn vrachtauto over een fietsstrook gereden en een daar rijdende fietser – die verdachte niet had opgemerkt – aangereden. Het slachtoffer heeft hierbij aanzienlijk letsel opgelopen aan haar linkerarm ten gevolge waarvan zij blijvend invalide is geraakt.[..] Niet alleen de ernstige gevolgen voor het slachtoffer wegen mee in de strafmaat, met name ook de door verdachte overtreden norm en in dit verband de mate van schuld van verdachte zijn dragend voor de op te leggen straf. Dit schuldverwijt komt er op neer dat verdachte niet alleen een fietser, het slachtoffer, niet heeft opgemerkt, doch tevens op een verkeersplein zodanig onvoorzichtig en onoplettend zijn vrachtwagen heeft bestuurd dat hij daarmee deels over een fietsstrook heeft gereden.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector strafrecht Meervoudige kamer Parketnummer 09/612297-08 Datum uitspraak: 17 september 2009 (Verkort vonnis) De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, adres: [adres] De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 03 september 2009. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. drs. T. Bissessur, advocaat te Zoetermeer, is ter terechtzitting verschenen en gehoord. De officier van justitie, mr. H. Mol, heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De tenlastelegging. Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 25 juli 2008 te Delft als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmede rijdende over de weg, het Poortlandplein zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen: hij, verdachte, heeft aldaar, - bij het wegrijden van een driekleurig verkeerslicht niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen en/of onvoldoende aandacht gehad voor het gelijk met hem oprijdende verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens) - tijdens het berijden van het Poortlandplein met zijn (rechter)wielen geheel, danwel gedeeltelijk over de fietsstrook gereden tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig een rechts naast en/of dicht achter hem rijdende fietser heeft geraakt, waardoor die fietser ten val is gekomen, welke hij (vervolgens) met zijn rechter (achter)wiel(en) heeft overreden, waardoor een ander (genaamd [A]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een bijna volledige arm-amputatie en/of afscheuring van de huid van boven- en onderarm en/of een schouderbladfractuur en/of een bovenarmfractuur en/of een ellepijpfractuur, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan; Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 25 juli 2008 te Delft als bestuurder van een voertuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, het Poortlandplein, als volgt heeft gehandeld: hij, verdachte, heeft aldaar, - bij het wegrijden van een driekleurig verkeerslicht niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen en/of onvoldoende aandacht gehad voor het gelijk met hem oprijdende verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens) - tijdens het berijden van het Poortlandplein met zijn (rechter)wielen geheel, danwel gedeeltelijk over de fietsstrook gereden tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig een rechts naast en/of dicht achter hem rijdende fietser heeft geraakt, waardoor die fietser ten val is gekomen, welke hij (vervolgens) met zijn rechter (achter)wiel(en) heeft overreden, waardoor een ander (genaamd [A]) (zwaar lichamelijk) letsel heeft bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd. De bewijsmiddelen. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht. Bewijsoverweging Op 25 juli 2008 heeft een ongeval plaatsgevonden op het Poortlandplein te Delft waarbij verdachte en het slachtoffer [A] betrokken waren. De arm van het slachtoffer is bij het ongeval overreden door de achterwielen van de vrachtauto die door verdachte werd bestuurd. Hierbij heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten afscheuring van de huid van boven- en onderarm, een schouderbladfractuur, een bovenarmfractuur en een ellepijpfractuur. Verdachte wordt primair – kort gezegd – verweten dat dit ongeval aan zijn schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te wijten is geweest. Subsidiair wordt verdachte verweten dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt. De verdediging heeft bepleit dat verdachte oplettend en voorzichtig gereden heeft en geen ernstige verkeersfout heeft gemaakt, zodat hij van het hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat, toen hij met de vrachtauto arriveerde bij het verkeerslicht voor het Poortlandplein, het verkeerslicht op rood stond en er drie auto’s voor de vrachtauto stonden te wachten voor het verkeerslicht. Uit diverse verklaringen blijkt dat op datzelfde moment het slachtoffer schuin rechts voor de vrachtauto op de roze fietsstrook eveneens stond te wachten voor het verkeerslicht. Verdachte heeft verklaard dat hij wel de roze fietsstrook heeft gezien, maar geen fietsers. Toen het verkeerslicht groen werd is verdachte het Poortlandplein op gereden. Uit het proces-verbaal Verkeersongevals Analyse blijkt onmiskenbaar dat verdachte, toen hij voornoemd plein op is gereden, maar gedeeltelijk met de (flauwe) bocht in de weg is meegereden en aldus met de rechterwielen van de vrachtauto gedeeltelijk over de naast zijn rijbaan gelegen fietsstrook is gereden. Verdachte heeft vervolgens het slachtoffer die met haar fiets op deze fietsstrook voor hem reed, ingehaald en deze fiets ter hoogte van de rechter instap van de vrachtauto geraakt. Hierdoor is het slachtoffer ten val gekomen waarna haar linkerarm werd overreden door de achterwielen van de vrachtauto. De Verkeersongevals Analyse wordt hierin ondersteund door verklaringen van de getuigen [B], [C] en [D] en die van het slachtoffer zelf. De rechtbank overweegt daarnaast dat verdachte al een groot aantal jaren als bestuurder van een vrachtauto professioneel deelnemer aan het verkeer en bekend was met de situatie ter plaatse. Vast staat daarnaast dat het Poortlandplein zich midden in Delft bevindt en dat het ongeval overdag heeft plaatsgevonden terwijl ter plaatse veel verkeer aanwezig was. Verdachte had zich onder deze omstandigheden moeten vergewissen van mogelijke gevaren samenhangend met het rijden van een vrachtauto voor het overige verkeer ter plaatse en extra oplettend moeten zijn. Verdachte is echter, aangezien hij, naar eigen zeggen, het slachtoffer niet heeft opgemerkt toen hij het Poortlandplein op reed, onvoldoende oplettend geweest. Voorts heeft verdachte onvoldoende aandacht gehad voor het verloop van de bocht naar en over het Poortlandplein nu hij met de rechterwielen van zijn vrachtauto op de fietsstrook terecht is gekomen. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat verdachte, na ter terechtzitting te zijn geconfronteerd met foto 14 van de Verkeersongevals Analyse, heeft beaamd niet belemmerd te zijn geweest in het zicht op de verkeerssituatie ter plaatse. De rechtbank ziet tegen de achtergrond van het bovenstaande geen andere verklaring voor de omstandigheid dat verdachte met zijn vrachtauto gedeeltelijk op de fietsstrook heeft gereden dan dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aanrijding, zoals ook aan hem ten laste is gelegd, aan aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend handelen van verdachte te wijten is geweest. Gelet op de aard en de ernst van deze verkeersfouten en de omstandigheden waaronder verdachte deze heeft begaan, moet het rijgedrag van verdachte dan ook als zodanig worden gekwalificeerd, zodat hij schuld heeft in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Voorts overweegt de rechtbank het volgende. Ten laste is gelegd dat verdachte onvoldoende aandacht heeft gehad voor het gelijk met hem oprijdende verkeer. De rechtbank gaat er vanuit dat de officier van justitie met de zinsnede “gelijk met hem oprijdende verkeer” bedoeld heeft het verkeer dat op de weghelft van verdachte voor het verkeerslicht stond en, na het op groen gaan van het verkeerslicht, de weg in dezelfde richting als verdachte en zijn vrachtauto vervolgde. In die context vormt het woord ‘gelijk’ in de tenlastelegging niet meer dan een extra toevoeging van hetzelfde, nu dit woord in de tenlastelegging al wordt voorafgegaan door de zinsnede “bij het wegrijden van een driekleurig verkeerslicht”. De rechtbank zal derhalve bewezen verklaren dat verdachte onvoldoende aandacht heeft gehad voor het met hem oprijdende verkeer. Naar het oordeel van de rechtbank wordt hierdoor geen ander feit bewezen verklaard dan ten laste is gelegd. De bewezenverklaring. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat: hij op 25 juli 2008 te Delft als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmede rijdende over de weg, het Poortlandplein zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, als volgt te handelen: hij, verdachte, heeft aldaar, - bij het wegrijden van een driekleurig verkeerslicht niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen en onvoldoende aandacht gehad voor het met hem oprijdende verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse en vervolgens - tijdens het berijden van het Poortlandplein met zijn rechterwielen geheel, dan wel gedeeltelijk over de fietsstrook gereden tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig een rechts naast hem rijdende fietser heeft geraakt, waardoor die fietser ten val is gekomen, welke hij vervolgens met zijn rechter achterwielen heeft overreden, waardoor een ander genaamd [A] zwaar lichamelijk letsel, te weten afscheuring van de huid van boven- en onderarm en een schouderbladfractuur en een bovenarmfractuur en een ellepijpfractuur werd toegebracht. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden. Verdachte heeft met zijn vrachtauto over een fietsstrook gereden en een daar rijdende fietser – die verdachte niet had opgemerkt – aangereden. Het slachtoffer heeft hierbij aanzienlijk letsel opgelopen aan haar linkerarm ten gevolge waarvan zij blijvend invalide is geraakt. Uit de verklaring van het slachtoffer ter terechtzitting blijkt dat het ongeval voor haar vergaande gevolgen heeft gehad en nog steeds heeft. Na vijf weken in het ziekenhuis te hebben doorgebracht en vijf operaties te hebben ondergaan heeft zij drieëneenhalve maand doorgebracht in een revalidatiecentrum. Een jaar na het ongeval ervaart zij echter nog steeds de gevolgen. Ze is voordurend moe en heeft pijn in haar rug. Hobby’s zoals zeezeilen en werken in een moestuin zijn hierdoor fysiek niet meer mogelijk. Ook is het nog maar de vraag of zij ooit nog fulltime zal kunnen werken. Niet alleen de ernstige gevolgen voor het slachtoffer wegen mee in de strafmaat, met name ook de door verdachte overtreden norm en in dit verband de mate van schuld van verdachte zijn dragend voor de op te leggen straf. Dit schuldverwijt komt er op neer dat verdachte niet alleen een fietser, het slachtoffer, niet heeft opgemerkt, doch tevens op een verkeersplein zodanig onvoorzichtig en onoplettend zijn vrachtwagen heeft bestuurd dat hij daarmee deels over een fietsstrook heeft gereden. De rechtbank heeft verder acht geslagen op het Uittreksel Justitieel Documentatieregister d.d. 13 oktober 2008, waaruit blijkt dat verdachte niet voor soortgelijke zaken als de onderhavige met politie en justitie in aanraking is gekomen. Tevens zal de rechtbank rekening houden met de impact die zijn betrokkenheid bij dit ernstige ongeval, blijkens zijn verklaring ter terechtzitting, ook voor verdachte en zijn naaste omgeving heeft gehad en ook thans nog heeft. De rechtbank acht gelet op al het vorenstaande een werkstraf van na te melden duur passend en geboden. Voorts acht de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank zal deze ontzegging voorwaardelijk opleggen, nu verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor de uitoefening van zijn beroep als vrachtwagenchauffeur. Voorts geeft deze voorwaardelijke straf aan verdachte een signaal af dat hij zich in de toekomst niet andermaal onvoorzichtig en onoplettend dient te gedragen in het verkeer, daar hij anders zijn rijbewijs én zijn baan op het spel zet. De toepasselijke wetsartikelen. De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen: - 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht; - 6, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde. Beslissing. De rechtbank, verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; veroordeelt de verdachte tot: een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 80 (tachtig) UREN; beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 40 (veertig) DAGEN; veroordeelt verdachte voorts tot: ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 (negen) MAANDEN; bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Dit vonnis is gewezen door mrs Van Rens, voorzitter, Van Seventer en Harms, rechters, in tegenwoordigheid van mr Gunnewegh, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 september 2009.