Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1004

Datum uitspraak1999-01-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers98/1891, 98/2026, 98/2072, 98/2091
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ARNHEM Enkelvoudige Kamer Bestuursrecht Reg.nr.: 98/1891, 98/2026, 98/2072, 98/2091 UITSPRAAK in het gevoegde geding tussen: 1. Stichting Leefbaarheid Prijsseweg (SLP), 2. X. 3. Y. 4. Vereniging Culemborg Mobiel (VCM), allen te Culemborg, eisers en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Culemborg, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 17 september 1998. 2. Feiten en procesverloop Bij besluit van 16 januari 1996 heeft verweerder een viertal verkeersbesluiten genomen, inhoudende: 1. het gesloten verklaren voor motorvoertuigen op meer dan twee wielen van de Vianense Poort, zulks door plaatsing van bord C6 van bijlage I van het RVV 1990, en ondersteund door fysieke afsluiting met een paal/palen; 2a. het gesloten verklaren voor motorvoertuigen op meer dan twee wielen van de Prijsseweg direct oostelijk van de aansluiting met de Graanmolenweg, zulks door plaatsing van bord C6 van bijlage I van het RVV 1990, en ondersteund door een fysieke afsluiting met een palen/palen; 2b. het gesloten verklaren voor motorvoertuigen op meer dan twee wielen van de Prijsseweg direct westelijk van de aansluiting van de Betsy Perkweg, zulks door plaatsing van bord C6 bijlage I van het RVV 1990, en ondersteund door een fysieke afsluiting met een paal/palen; 3. het gesloten verklaren voor motorvoertuigen op meer dan twee wielen van de Prijsseweg op een punt gelegen tussen de aansluitingen met de Bikolaan en het Kaarpad, zulks door plaatsing van bord C6 van bijlage I van het RVV 1990, en ondersteund door een fysieke afsluiting met een paal/palen. Tegen dit besluit zijn een aantal bezwaarschriften ingediend. Bij besluit van 16 december 1996 (gepubliceerd op 29 januari 1997) heeft verweerder -voor zover te dezer zake van belang- - de ingediende bezwaarschriften tegen het besluit van 16 januari 1996 ontvankelijk verklaard, behoudens het bezwaarschrift onder nummer 960719, dat niet-ontvankelijk wordt verklaard aangezien de doelstellingen van de vereniging niet stroken met het belang van de verkeersmaatregelen; - De hierboven ontvankelijk verklaarde bezwaarschriften ten dele gegrond en ten dele ongegrond te verklaren; - het besluit van 16 januari 1996 zoals genoemd onder 2a en 2b te handhaven onder verbetering van de motivering en opname van ontheffingsmogelijkheden van bewoners met agrarische bedrijfsvoering aan beide zijden van het gesloten verklaarde deel van de Prijsseweg; - door plaatsing van bord C6 van bijlage I van het RVV 1990, ondersteund door een fysieke afsluiting met palen de Prijsseweg direct oostelijk van de Graanmolenweg alsmede de Prijsseweg direct westelijk van de Betsy Perkweg gesloten te verklaren voor motorvoertuigen op meer dan twee wielen, nader aangegeven op de bij dit besluit behorende tekening; Tegen dit besluit is beroep bij de rechtbank ingesteld en is tevens de president verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij besluit van 22 april 1997 heeft verweerder -voor zover te dezer zake van belang- het volgende besloten: - het besluit van 16 januari 1996 zoals genoemd onder 3 te handhaven onder verbetering van de motivering en opname van ontheffingsmogelijkheden van brandweer, bewoners met agrarische bedrijfsvoering aan beide zijden van het gesloten verklaarde deel van de Prijsseweg zoals afgeleid uit de inventarisatie van de gemeente Culemborg van 29 en 30 januari 1996 en opname van een ontheffingsmogelijkheid van de streekbusdienst van Hermes en het marktopbouwbedrijf; - in vervolg op dit besluit een ontheffingenregeling uit te werken; - door plaatsing van bord C6 van bijlage I van het RVV 1990, en ondersteund door fysieke afsluiting met palen de Prijsseweg op een punt gelegen tussen de aansluitingen met de Bikolaan en het Kaarpad gesloten te verklaren voor motorvoertuigen op meer dan twee wielen, nader aangegeven op de bij dit besluit behorende tekening, met uitzondering van brandweer, openbaar busvervoer, agrarische bedrijven gevestigd aan de Prijsseweg met bedrijfsvoering aan beide zijden van de afsluiting en het in Culemborg gevestigde marktopbouwbedrijf; Tegen dit besluit is beroep bij de rechtbank ingesteld en is wederom de president verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 7 oktober 1997 heeft de president van de rechtbank de besluiten van verweerder van respectievelijk 16 december 1996 tot handhaving van de in het besluit van 16 januari 1996 opgenomen besluiten 2a en 2b en van 22 april 1997 tot handhaving van het in het besluit van 16 januari 1996 opgenomen besluit 3 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Bij besluit van 17 september 1998 (het bestreden besluit) heeft verweerder opnieuw op de bezwaarschriften beslist. Daarbij heeft verweerder onder gedeeltelijke gegrondverklaring van de bezwaarschriften besloten tot intrekking van de besluiten 2a en 3 en voorts besluit 2b als volgt te wijzigen: "Door plaatsing van bord C6 van bijlage I van het RVV 1990, en ondersteund door een fysieke (flexibele) afsluiting, beoogd vanaf 25 januari 1999, de Prijsseweg direct westelijk van de Betsy Perkweg plaatselijk gesloten te verklaren voor motor-voertuigen op meer dan twee wielen, nader aangegeven op de bij dit besluit behorende tekening, met uitzondering van openbaar busvervoer, hulpverleningsdiensten als politie, brandweer en ambulancevervoer, het in Culemborg gevestigde marktopbouw-bedrijf en bedrijven met een standplaats op de Prijsseweg aan beide zijden van de plaatselijke geslotenverklaring alsmede gevallen van bijzondere hardheid ter plaatse aangegeven in het onderbord "met uitzondering van ontheffinghouders", waarvoor geldt dat het ontheffingenbeleid nader wordt uitgewerkt in vast te stellen beleidsregels." Dit besluit is op 7 oktober 1998 bekendgemaakt. Tegen dit besluit is door eiseres sub 1 op 19 oktober 1998, door eiser sub 2 op 6 november 1998, door eiser sub 3 op 11 november 1998 en door eiseres sub 4 op 28 oktober 1998 beroep ingesteld bij de rechtbank. Eiseressen sub 1 en 4 hebben tevens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend tegen het bestreden besluit, doch deze verzoeken zijn nadien ingetrokken. De beroepen tegen het bestreden besluit zijn gevoegd en behandeld ter zitting van 16 december 1998. De behandeling ter zitting is geschorst en nadien voortgezet ter zitting van 12 januari 1999. Namens eiseres sub 1 zijn ter zitting verschenen dr. J.W.C.M. Jansen, prof. dr. H.E.A. van den Akker, mr. M.R.F. Gerrits en mr. I.H. Weenink; eisers sub 2 en 3 zijn in persoon verschenen; namens eiseres sub 4 zijn verschenen mr. I.L. Buys (mede namens eiser sub 3) en Z. Namens verweerder zijn verschenen mr. N.S. Commijs, mr. drs. M.M.H.J. Vroemen (alleen op 16 december), drs. M.J. van de Woestijne, ing. L.M.M. Lurvink en R.G. van Daale. 3. Overwegingen In de hierboven aangehaalde uitspraak van 7 oktober 1997 heeft de president van de rechtbank onder meer overwogen dat niet is gebleken dat verweerder in de besluiten van 16 december 1996 en 22 april 1997 in voldoende mate rekening heeft gehouden met de belangen van de weggebruikers. Voorts overwoog de president in deze uitspraak dat niet is aangetoond dat de alternatieve routes waarop verweerder heeft gewezen een reële optie vormen. Verweerder heeft aan het besluit van 17 september 1998 ten grondslag gelegd dat een gedeeltelijke afsluiting van de Prijsseweg, zoals neergelegd in het bestreden besluit, gezien de belangen van omwonenden en weggebruikers de beste oplossing is. Verweerder heeft na de uitspraak van 7 oktober 1997 de relevante belangen geïnventariseerd en tegen elkaar afgewogen, waarbij tevens gebruik is gemaakt van verkeerstellingen en van adviezen van onder meer Veilig Verkeer Nederland. Volgens verweerder zou bij een algehele openstelling de verkeersdruk en daarmee de onveiligheid te groot zijn, terwijl bij een geslotenverklaring zoals eiseres sub 1 zich deze voorstelt de mogelijkheden om Culemborg in zuid-westelijke richting te verlaten teveel worden beperkt als gevolg van de noodzaak om ver om te rijden. Ter zitting heeft verweerder zich voorts op het standpunt gesteld dat eisers sub 2 en 3 niet als belang-hebbende bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt. Eiseres sub 1 stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de besluiten 2a en 3 heeft ingetrokken. Eiseres is van mening dat de verkeersdruk op de Prijsseweg door dit besluit in onaanvaardbare mate is toegenomen. Deze weg leent zich volgens eiseres niet voor een grote verkeersdruk, waarbij eiseres verwijst naar de functie van deze weg in en volgens het ruimtelijk beleid van de gemeente. Eisers sub 2, 3 en 4 voeren aan dat verweerder de Prijsseweg ten onrechte gesloten heeft verklaard door besluit 2b (gewijzigd) te handhaven. Eisers menen dat verweerder de mogelijkheden om Culemborg in zuid-westelijke richting te verlaten aldus teveel beperkt, zeker nu andere wegen slechts beperkt bruikbaar zijn. De Prijsseweg dient volgens hen weer volledig opengesteld te worden. Met betrekking tot de stelling van verweerder dat eisers sub 2 en 3 niet als belanghebbende bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt overweegt de rechtbank als volgt. Teneinde als belanghebbende bij een verkeersbesluit te kunnen worden aangemerkt dient men zich ingevolge de jurisprudentie van de Kroon en van de Afdeling (bestuurs)rechtspraak van de Raad van State in voldoende mate te onderscheiden van gewone gebruikers van de wegen waarop het betreffende verkeersbesluit betrekking heeft. De woning van eisers sub 2 bevindt zich op een punt dat zich hemelsbreed ruim 1000 meter van de Prijsseweg bevindt. Ter zitting hebben deze eisers evenwel aangegeven in zodanige mate te zijn aangewezen op het gebruik van de Prijsseweg teneinde Culemborg in westelijke richting te kunnen verlaten, dat de rechtbank hun belangen beschouwt als rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken. Ook met betrekking tot eiser sub 3, die op een kortere afstand van de Prijsseweg woont, is de rechtbank van oordeel dat hij in zodanige mate op de Prijsseweg is aangewezen dat hij als belanghebbende bij het bestreden besluit moet worden aangemerkt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank mitsdien terecht een inhoudelijke beslissing op het door eisers sub 2 en 3 ingediende bezwaarschrift genomen. In dit geding moet vervolgens worden beoordeeld of het bestreden besluit, waarin verweerder de besluiten 2a en 3 heeft ingetrokken en besluit 2b heeft gewijzigd, de rechterlijke toets kan doorstaan. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van het Besluit administra-tieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) moeten verkeers-besluiten met redenen zijn omkleed. Het tweede lid van dit artikel bepaalt -kort samengevat- dat verkeersbesluiten dienen aan te geven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet (WVW) genoemde belangen ten grondslag liggen aan die besluiten, alsmede, indien tevens andere van de in het eerste en tweede lid van genoemd artikel bedoelde belangen in het geding zijn, op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen. Voorts bepaalt artikel 24 BABW dat verkeersbesluiten worden genomen na overleg met de betrokken Korpschef van politie. De rechtbank is van oordeel dat de belangen die verweerder met het bestreden besluit beoogt te dienen vallen binnen de grenzen van artikel 21 van het BABW en artikel 2 van de WVW. De rechtbank stelt vervolgens voorop dat de bevoegdheid tot het nemen van verkeersbesluiten van discretionaire aard is. De rechtbank dient het bestreden besluit derhalve terughoudend te toetsen in die zin dat zij zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de beantwoording van de vraag of gezegd moet worden dat verweerder in redelijkheid niet tot het bestreden besluit kon komen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat het bestreden besluit berust op een voldoende zorgvuldige voorbereiding. De ter zitting namens eisers ingebrachte bezwaren tegen de modellen van de Grontmij maken het naar het oordeel van de rechtbank weliswaar aannemelijk dat deze modellen niet op alle punten tot in detail juist zijn, maar dit betekent niet dat verweerder de onderhavige besluitvorming niet mede op deze modellen mocht baseren, aangezien niet is gebleken of aannemelijk geworden dat de daarin opgenomen gegevens in de directe omgeving van de Prijsseweg een onjuiste tendens weergeven. Verweerder heeft aan de beslissing tot intrekking van de besluiten 2a en 3 ten grondslag gelegd dat het verkeer ten westen van de spoorlijn in noord-zuidrichting wordt afgewikkeld. Het doorgaande verkeer dient gebruik te maken van de route Otto van Reesweg-Wethouder Schoutenweg of van de route Luthuliussingel-Molenwindsingel-Roosje Voslaan. Het westelijk deel van de Prijsseweg wordt volgens verweerder op die manier voldoende ontlast, zodat de afsluitingen 2a en 3 niet meer nodig zijn. Het op verzoek van verweerder door de Grontmij opgestelde model van 18 augustus 1998 (variant 2) bevestigt de aanzienlijke ontlasting van het westelijk deel van de Prijsseweg door de enkele afsluiting 2b. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in deze omstandig-heden en gelet op de uitspraak van 7 oktober 1997 in redelijk-heid tot intrekking van de afsluitingen 2a en 3 heeft kunnen beslissen. De rechtbank kan eiseres sub 1 niet volgen in haar stelling dat deze besluitvorming in strijd is met de aan de Prijsseweg toegekende functie en/of bestemming. Deze weg is blijkens de stukken bestemd voor de afwikkeling van het (langzaam) verkeer uit de wijk Goilberdingen en heeft geen functie voor doorgaand verkeer. Intrekking van de afsluitingen 2a en 3 leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een situatie die daarmee in strijd is. Het beroep van eiseres sub 1 is mitsdien ongegrond. De rechtbank wijst er nog op dat de tussen partijen bekende overeenkomst tussen eiseres sub 1 en verweerder niet zover kan strekken dat daarmee aan de belangen van derden dient te worden voorbijgegaan. Met betrekking tot de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot gewijzigde handhaving van afsluiting 2b overweegt de rechtbank als volgt. Naar de mening van verweerder wordt de verkeersdruk op de Prijsseweg in het geval geheel van afsluiting wordt afgezien veel te groot. Met name doorgaand verkeer zal in dat geval op grote schaal gebruik maken van deze weg, hetgeen in strijd is met de daaraan toegekende functie en bovendien de verkeersveiligheid van de kwetsbare weggebruikers in het geding brengt. Verweerder verwijst in dit verband naar de door de Grontmij opgestelde modellen van 18 augustus 1998 en naar het advies van Veilig Verkeer Nederland. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in deze omstandigheden in redelijkheid heeft kunnen beslissen tot handhaving van afsluiting 2b. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder aangegeven alternatieve route (op korte termijn) zal kunnen volstaan. De rechtbank geeft verweerder dan ook in overweging het thans bestreden besluit pas uit te voeren zodra de alternatieve route daadwerkelijk is voltooid. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eisers tegen het besluit van 17 september 1998 geen doel treffen. Van strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel is de rechtbank niet gebleken. Nu er evenmin een andere reden is om het besluit voor onjuist te houden, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard. Gelet op het voorstaande acht de rechtbank geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. Het vorenstaande leidt tot de slotsom, dat beslist dient te worden als hierna is aangegeven. 4. Beslissing De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Aldus gegeven door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 1999, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Vermeulen als griffier.