Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1010

Datum uitspraak1999-08-05
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers1999/395
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Vonnis van de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem in het kort geding van 1. de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging VERENIGING VAN ACTIVISTEN VAN DE VOLKSMUJAHEDIN VAN IRAN/NEDERLAND, gevestigd te Den Haag, 2. [eiser2], wonende te [woonplaats], 3. [eiser3], wonende te [woonplaats], 4. [eiser4], wonende te [woonplaats], Frankrijk, eisers bij dagvaarding van 12 juli 1999, procureur: mr. A.T.L. van der Meulen te Arnhem, advocaten: dr. B. Böhler en mr. M.F. Wijngaarden te Amsterdam, Rolnummer: KG 1999/395 tegen [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde, procureur: mr. B. Peek te Arnhem, advocaat: mr. H.J.M. Boukema te Amsterdam. Eisers worden hierna gezamenlijk aangeduid als: de Vereniging cs. en afzonderlijk respectievelijk als: de Vereniging, [eisers 2, 3 en 4]. Gedaagde wordt hierna [gedaagde] genoemd. 1. Het verloop van de procedure De Vereniging cs. hebben [gedaagde] ter terechtzitting in kort geding van 22 juli 1999 doen dagvaarden en bij mondelinge conclusie van eis gevorderd als weergegeven in de dagvaarding. [gedaagde] heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen. De advocaten van beide partijen hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities. Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht. Tenslotte hebben partijen de processtukken overgelegd voor het wijzen van vonnis. 2. De vaststaande feiten 2.1 De Vereniging is de Nederlandse afdeling en vertegenwoordiging van de Mujahedin-E-Khalq (kortweg: de Mujahedin). [eisers 2,3 en 4] zijn actieve leden en medewerk(st)ers van de Mujahedin. De Mujahedin is de grootste in Iran actieve verzetsbeweging met het hoofdkwartier in Irak. De Mujahedin verzet zich tegen de mensenrechtenschendingen en het gebrek aan politieke vrijheden in Iran en streeft naar een parlementaire democratie in Iran. 2.2 [Gedaagde] is lid van de Mujahedin geweest. Hij heeft recentelijk in interviews verhaal gedaan van zijn ervaringen met de Mujahedin. Naar aanleiding daarvan zijn in een aantal dagbladen (Trouw, de Volkskrant, de Gelderlander en het NRC) artikelen verschenen. In deze artikelen wordt de Mujahedin beschuldigd van een aantal ernstige misdrijven zowel in Irak en Iran als in Nederland. 3. Het geschil 3.1 De Vereniging cs. stellen zich op het standpunt dat de uitlatingen van [gedaagde] over door de Mujahedin gepleegde misdrijven niet op waarheid berusten. Door het in de openbaarheid brengen van deze uitlatingen wordt de eer en goede naam van de Mujahedin, en (indirect) van haar leden en van de Vereniging aangetast. Haggi Moni handelt daarom, aldus de Vereniging cs., onrechtmatig jegens hen. Op grond hiervan vorderen de Vereniging cs. thans: [gedaagde] te veroordelen zich te onthouden om in het openbaar en/of ten behoeve van openbaarheid: primair a) de Vereniging en/of de Mujahedin op enigerlei wijze valselijk en/of ten onrechte te beschuldigen van enig strafbaar feit, zoals genoemd in de dagvaarding doch niet beperkt hiertoe, alsmede b) enige andere uitlatingen over de Vereniging en/of de Mujahedin te doen waardoor hun eer en goede naam wordt aangetast, subsidiair a) de Vereniging en/of de Mujahedin op enigerlei wijze valselijk en/of ten onrechte te beschuldigen van enig in Nederland ten aanzien van [gedaagde] gepleegd strafbaar feit, alsmede b) enige andere uitlatingen over de Vereniging te doen waardoor haar eer en goede naam wordt aangetast, alles op straffe van een dwangsom van fl. 25.000,= per overtreding. 3.2 [gedaagde] heeft afwijzing van de vordering bepleit. Op de stellingen van partijen zal, voorzover nodig, in het hierna volgende worden ingegaan. 4. De beoordeling 4.1 [gedaagde] heeft voor alle weren een beroep gedaan op artikel 152 Rv.. Op grond van dat artikel dienen [eisers 2, 3 en 4] zekerheid te stellen voor de proceskosten. Hun advocaat heeft ter terechtzitting verklaard te zullen instaan voor de proceskosten. [Gedaagde] heeft verklaard daar genoegen mee te nemen, zodat op zijn verweer op dit punt niet meer behoeft te worden beslist. 4.2 Vooropgesteld wordt dat aan [gedaagde] in beginsel vrijheid van meningsuiting toekomt. De kern van het geschil betreft de vraag of de uitlatingen van Haggi Moni over de Mujahedin jegens de Vereniging cs. onrechtmatig zijn en op die grond een verbod (en dus een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting) rechtvaardigen. 4.3 Het staat niet ter discussie dat de uitlatingen van [gedaagde] een ongunstig beeld geven van de Mujahedin. De door hem geuite beschuldigingen zijn ernstig. De uitlatingen moeten echter worden beschouwd tegen de achtergrond van het politieke debat dat in Iran gaande is en (door Iraniërs) ook buiten de Iraanse landsgrenzen wordt gevoerd. Bij dat debat zijn enerzijds het Iraanse regime en anderzijds de Mujahedin (en andere verzetsbewegingen) betrokken. Deze partijen beschuldigen elkaar over en weer van ernstige misdrijven. Het thans voorliggende geschil kan worden beschouwd als een uitvloeisel van het politieke debat in Iran. De aard van dit politieke debat noopt de president tot grote terughoudendheid. 4.4 Voorts is van belang dat de Mujahedin (zoals gezegd: de belangrijkste verzetsbeweging tegen het Iraanse regime) een publieke figuur is, die zich meer kritiek moet laten welgevallen dan een privé-persoon. Gebleken is dat er reeds eerder -overigens niet door toedoen van [gedaagde] - voor de Mujahedin ongunstige berichten in de openbaarheid zijn gebracht. Anderzijds zou [gedaagde] bij toewijzing van de vordering voor de toekomst de mond worden gesnoerd. 4.5 Vast staat dat [gedaagde] lid is geweest van de Mujahedin, maar dat hij thans een andere weg heeft gekozen. Het is aannemelijk dat de verhouding tussen [gedaagde] en de Mujahedin hierdoor zeer is verslechterd en zelfs vijandig is geworden. Niet ongebruikelijk is dat dissidenten met felheid worden bestreden, terwijl de dissidenten zich fel verzetten tegen hun vroegere medestanders. Dat gebeurt ook in deze situatie. Enerzijds wordt Haggi Moni door de Mujahedin beschouwd als een agent van het Iraanse regime, het regime waartegen de Mujahedin strijdt. Anderzijds geeft [gedaagde] in de krantenartikelen uiting aan zijn vele slechte ervaringen met de Mujahedin. 4.6 In hoeverre alle beschuldigingen over en weer op waarheid berusten kan in dit kort geding niet worden vastgesteld. De Vereniging cs. hebben niet hard of in hoge mate aannemelijk kunnen maken dat de beschuldigingen onjuist zijn. De door beide partijen overgelegde stukken spreken elkaar tegen. Er zijn minstens evenveel stukken die het standpunt van [gedaagde] steunen als stukken ter ondersteuning van het standpunt van de Vereniging cs.. Gebleken is bovendien dat ook -sommige- anderen dan [gedaagde] een negatief beeld van de Mujahedin naar buiten hebben gebracht. 4.7 In het licht van het voorgaande (het politieke debat, het afzetten tegen vroegere medestanders en de met elkaar strijdige publicaties) kan in het kader van dit kort geding niet zonder meer worden geconcludeerd dat de uitlatingen van [gedaagde] jegens de Vereniging cs. onrechtmatig zijn, zodat de gevraagde voorzieningen zullen worden afgewezen. Daarbij kunnen alle overige stellingen en weren onbesproken blijven. De Vereniging cs. zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van dit kort geding. 5. De beslissing De president 5.1 weigert de gevraagde voorzieningen; 5.2 veroordeelt de Vereniging cs. in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op fl. 1.550,= voor salaris van zijn procureur en op fl. 400,= wegens griffierecht. Dit vonnis is gewezen door de fungerend president, mr. J.A.Z. Hooft Graafland, en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 1999 in tegenwoordigheid van de griffier, mr. A.E.M. Overkamp.