Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1016

Datum uitspraak1999-05-25
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers1999/223
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Vonnis van de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem in het kort geding van X, wonende te Deventer, eiseres bij dagvaarding van 7 mei 1999, procureur mr. B. Peek te Arnhem, advocaat mr. S. van den Berg te Deventer, Rolnummer: KG 1999/223 tegen Y, wonende te Lobith, gemeente Rijnwaarden, gedaagde, procureur mr. P.R. Hogerbrugge te Zevenaar. Het verloop van de procedure Eiseres heeft gedaagde ter terechtzitting in kort geding doen dagvaarden en bij mondelinge conclusie van eis gevorderd als weergegeven in de dagvaarding. Gedaagde heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen. De advocaat van eiseres en de procureur van gedaagde hebben de zaak bepleit, laatstgenoemde overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities. Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht. Tenslotte zijn de processtukken voor het wijzen van vonnis overgelegd. De vaststaande feiten Eiseres en gedaagde hebben ruim 3 jaar een relatie met elkaar gehad. Tijdens deze relatie hebben zij enige tijd samengewoond in het aan eiseres in eigendom toebehorende appartement gelegen aan de Lingestraat 96 te Deventer. In die periode is (op 15 of 16 maart 1996) een op 20 januari 1996 geboren hond, een Cavalier King Charles Spaniel, genaamd Thuvadog Lesley (roepnaam Lesley) aangeschaft. In het Nederlands Hondenstamboek staat eiseres als eigenaresse van Lesley ingeschreven. In november 1997 (volgens gedaagde) of mei 1998 (volgens eiseres) heeft gedaagde het appartement van eiseres verlaten en Lesley meegenomen; sedertdien woont gedaagde bij zijn vader in huis en verblijft Lesley bij hem. In november 1998 heeft eiseres de relatie tussen partijen definitief verbroken. Het geschil en de beoordeling daarvan 1. Stellende dat zij (enig) eigenaresse van Lesley is, vordert eiseres thans, kort gezegd, de afgifte van Lesley door gedaagde binnen één uur na de betekening van dit vonnis, zonodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie althans op straffe van verbeurte van een dwangsom. Gedaagde voert daartegen gemotiveerd verweer op de hierna te bespreken gronden. 2. Voorop gesteld wordt dat gedaagde op dit moment Lesley in zijn bezit heeft en derhalve in beginsel als rechthebbende van de hond moet worden aangemerkt (art.3:119, lid 1 BW). Het is dan aan eiseres om aan te tonen dat zij een beter recht heeft op Lesley. Voor de beantwoording van de vraag of eiseres in het kader van dit kort geding daarin is geslaagd, is het volgende van belang. 3. Eiseres pretendeert een beter recht op Lesley te hebben, met name omdat zij enig eigenaresse van de hond is. Zij baseert dit eigendomsrecht allereerst op de door haar overgelegde fotokopie van de stamboom (van de Raad van Beheer op Kynologisch gebied in Nederland) van Lesley waarop zij als eigenaresse van de hond staat vermeld. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat zij de koopsom (volgens haar ? 900,--) van de hond contant op 15 maart 1996 aan de fokker heeft voldaan. Ter staving daarvan heeft zij een fotokopie van een bankafschrift overgelegd waaruit blijkt dat zij op 14 maart 1996 een bedrag ad ? 1.000,-- van haar rekening van de SNS-Bank heeft opgenomen. Tenslotte stelt eiseres dat zij degene is geweest die met Lesley een cursus hondentraining heeft gevolgd en dat het vaccinatieboekje van Lesley (ook) op haar naam is gesteld. 4. Voornoemde stellingen van eiseres worden voorshands onvoldoende geacht voor het bewijs van de door haar gepretendeerde eigendom van Lesley. Met gedaagde is de president allereerst van oordeel dat het (enkele) feit dat eiseres als eigenares staat vermeld in de stamboom van Lesley onvoldoende is om aan te nemen dat zij als enige de juridische eigendom van de hond bezit. Dat een onderzoek daarnaar door de Raad van Beheer zou zijn verricht, is gesteld noch gebleken en een dergelijk onderzoek pleegt in de praktijk ook niet te geschieden. Het ligt dan ook eerder voor de hand om (de stelling van gedaagde) aan te nemen dat de tenaamstelling op eiseres is geschied vanwege het feit dat beide partijen ten tijde van de aankoop van Lesley op het adres van eiseres woonachtig waren, zodat het voor de hand lag dat adres voortaan als verblijfplaats van Lesley te laten registreren. Deze aanname wordt versterkt door de door gedaagde overgelegde verklaring (met dezelfde strekking) van de fokker van Lesley, mevrouw A. Kamps-Gerritsen, d.d. 26 april 1999. 5. Eiseres heeft ook onvoldoende aangetoond dat zij en niet gedaagde de aankoopprijs van Lesley aan de fokker heeft betaald. Gedaagde heeft dit uitdrukkelijk betwist en van zijn kant aangevoerd dat deze betaling door hem persoonlijk is geschied. Hij heeft daarbij verwezen naar voornoemde verklaring van de fokker van 26 april 1999, waarin deze fokker inderdaad (onder meer) verklaart dat gedaagde haar op 16 maart 1996 fl. 1.000,-- heeft betaald. Tegenover deze gemotiveerde betwisting door gedaagde heeft eiseres nagelaten haar andersluidende stelling te onderbouwen. Het door haar in dat verband overgelegde bankafschrift is daarvoor in elk geval volstrekt onvoldoende. 6. De omstandigheid dat eiseres en niet gedaagde de cursus hondentraining met Lesley heeft gevolgd, levert evenmin een (aanwijzing voor het) bewijs op van de door eiseres gestelde eigendom van Lesley. Een dergelijke cursus hoeft immers niet perse door de eigenaar van de hond te worden gevolgd. Waar beide partijen tenslotte elk een op naam van ieder afzonderlijk gesteld hondenvaccinatieboekje van Lesley hebben overgelegd, kan de stelling van eiseres op dat punt evenmin bijdragen tot de bewijslevering van de eigendom van Lesley. 7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiseres in het kader van dit kort geding onvoldoende heeft aangetoond dat zij een beter recht op Lesley heeft. De vordering tot afgifte van Lesley moet reeds daarom worden afgewezen. 8. Een belangenafweging tussen partijen leidt niet tot een ander oordeel. Als onweersproken staat vast dat gedaagde reeds meer dan een jaar goed voor Lesley zorgt, trainingen met Lesley doet en erg aan Lesley gehecht is geraakt. Niet aannemelijk is geworden dat eiseres tot dit kort geding anders dan in het kader van de verdeling van de roerende zaken tussen partijen (actief) om de afgifte van Lesley heeft verzocht. Een en ander is aanleiding om bij toewijzing van Lesley aan het belang van gedaagde en van Lesley, gericht op bestendiging van de continuïteit en duidelijkheid, meer gewicht toe te kennen dan aan dat van eiseres, temeer nu is gebleken dat eiseres inmiddels een andere hond heeft aangeschaft. Daarom wordt ook het subsidiair gevorderde afgewezen. 9. Gelet op de relatie welke tussen partijen heeft bestaan, zullen de kosten van dit kort geding tussen hen worden gecompenseerd. De beslissing De president weigert de gevorderde voorzieningen en compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door de vice-president mr. A.W. Steeg en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 1999 in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Wouters.