Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1025

Datum uitspraak1998-02-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/129341-97
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 13/129341-97 datum uitspraak: 25 februari 1998 op tegenspraak VERKORT VONNIS van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, vierde meervoudige kamer B, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [woonplaats] op [geboortejaar] 1954, wonende te [woonplaats], [adres] 28/1. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 januari 1999, 12 januari 1999, 13 januari 1999, 10 februari 1999 en 11 februari 1999. 1. Telastelegging. Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd. 2. Voorvragen. --- 3. Waardering van het bewijs. 3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtui-gend bewezen, hetgeen onder 1 is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. 3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals is aangegeven op de aan dit vonnis als bijlage 2 gehechte -gestreepte- kopie van de telastelegging. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. 3.3. Met betrekking tot het onder 4 primair telastegelegde feit leest de rechtbank na het op bladzijde 10 in de vijfde regel van de nadere omschrijving van de telastelegging vermelde "van drie, in elk geval een aantal," de woorden "valse geschriften", aangezien hier, gelet op de aard en de overige bewoording van de telastelegging sprake is van een kennelijke omissie. Door de verbetering van deze omissie wordt verdachte niet in de verdediging geschaad. 3.4. Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet geschaad in zijn verdediging. 4. Het bewijs. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 5. De strafbaarheid van de feiten. De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aan-nemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaar-heid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straffen. 7.1. De verdediging heeft aangevoerd dat de banken en andere financiers die in de onderhavige strafzaken hypothecaire leningen hebben verstrekt, met name in de controle van de aanvragen, ernstig tekort zijn geschoten. Zo hebben de financiers genoegen genomen met kopie-stukken, hebben zij niet nagegaan of de aanvrager nog andere hypothecaire verplichtingen had en hebben zij de juistheid van de gegevens in de taxatierapporten niet gecontroleerd, aldus enkele raadslieden. Ook de rechtbank heeft moeten vaststellen dat de controle door de betrokken financiers summier is geweest; zij hebben in de meeste gevallen de hun verstrekte gegevens en de juistheid daarvan niet of nauwelijks geverifieerd. Daar staat tegenover dat de financiers in beginsel moeten kunnen vertrouwen op de juistheid van de gegevens in de overgelegde (concept)akten, in de hypotheekaanvraag en in het taxatierapport. De verantwoordelijkheid voor de betrouwbaarheid van de in die stukken vermelde gegevens berust naar het oordeel van de rechtbank primair bij de notaris, de hypotheekbemiddelaar en de taxateur; in de onderhavige strafzaken hebben met name die drie functionarissen de financiers misleid, terwijl juist zij bij uitstek zijn aangewezen om ervoor zorg te dragen dat een hypotheekaanvraag op juiste en betrouwbare gegevens berust. Dat de financiers het de bedoelde drie functionarissen gemakkelijker hebben gemaakt om op basis van valse gegevens een hypothecaire lening te verstrekken, door de aanvragen gebrekkig te controleren, heeft de rechtbank dan ook niet als een strafverminderende factor laten wegen. 7.2. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft welbewust meegewerkt aan een constructie die onder meer inhield dat de financiers onkundig dienden te blijven van de omvangrijke financiƫle verplichtingen van de aanvragers van de hypothecaire leningen Anders dan verdachte zelf kennelijk meent, houdt zijn rol als hypotheekbemiddelaar wel degelijk in dat hij zoveel mogelijk in staat voor de juistheid van de door hem aan de banken verstrekte gegevens en kan hem ernstig worden aangerekend dat hij door zijn cliƫnt aan hem verstrekte gegevens waarvan hij wist dat ze onjuist waren, als juist aan die banken heeft doorgeven. Door de financiers werd verdachte uit hoofde van zijn beroep en kennelijk ook op grond van zijn staat van dienst als vertrouwenspersoon beschouwd en dat vertrouwen heeft hij ernstig beschaamd. Verdachte wist als geen ander dat alleen met een constructie als de onderhavige, waarbij de banken onkundig bleven van de tezelfdertijd aangegane leningen bij andere banken door dezelfde aanvrager, de banken bewogen konden worden een hypothecaire lening te verschaffen. Door de banken daarover niet in te lichten misleidde hij deze welbewust. Ook heeft verdachte een auto op zijn naam genomen van een van de medeverdachten, die deze als gevolg van zijn faillissement zelf niet in bezit mocht hebben. Anderzijds mag worden aangenomen dat verdachte al enige schade heeft ondervonden van de publiciteit in deze zaak alsmede van het verlies van zijn functie als hypotheekbemiddelaar; ook is hij niet eerder voor zaken als deze strafrechtelijk veroordeeld. Dit alles brengt de rechtbank tot de volgende straf. Gelet op de duur van het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen vrijheidsstraf wordt het aanbod tot het verrichten van onbetaalde arbeid afgewezen. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47, 48, 57, 225, 341 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing: Verklaart het onder 1 telas-tegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: ten aanzien van de onder 2 primair, 3 primair en 4 primair telastegelegd feiten: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd; ten aanzien van het onder 5 telastegelegde feit: medeplichtigheid aan bedriegelijke bankbreuk. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte [..] daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht. Beveelt dat een gedeelte, groot 5 maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaar vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Veroordeelt verdachte voorts tot een geldboete van fl. 50.000,- (vijftigduizend gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 180 dagen. Dit vonnis is gewezen door: mr M.J.L. Mastboom, voorzitter, mrs E. Pennink en A. Wolfsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr R. van der Weijden, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 februari 1998.