Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1026

Datum uitspraak1999-11-25
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersKG 99/2751G
Statusgepubliceerd


Uitspraak

vonnis 25 november 1999 DE PRESIDENT VAN DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE AMSTERDAM, RECHTSPREKENDE IN KORT GEDING in de zaak: rolnummer KG 99/2751G van: [Eiser], wonende te [woonplaats], e i s e r , procureur mr N.C.J. Meijering, t e g e n : [Gedaagde], wonende te [woonplaats], g e d a a g d e , procureur mr B.J.H. Crans, advocaat mr P.A. Wackie Eysten te 's-Gravenhage. VERLOOP VAN DE PROCEDURE : Ter terechtzitting van 12 november 1999 heeft eiser, hier-na: [eiser], gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotoko-pie aan dit vonnis gehechte concept-dagvaarding. Gedaagde, hierna: [gedaagde], heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Na verder debat hebben partijen stukken, waaronder van weers-zijden producties en pleitnotities, overgelegd voor vonnis-wijzing. GRONDEN VAN DE BESLISSING : 1. In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten: a.[Eiser] is journalist bij de Katholieke Radio Omroep (KRO). [Gedaagde] is voormalig fractievoorzitter van de VVD in de Tweede Kamer en thans Eurocommissaris voor Fiscale Zaken. b. In het weekblad Vrij Nederland van 2 oktober 1999, in de rubriek "De Mediaweek van", heeft [gedaagde] zich als volgt uitgelaten: "Ik veronderstel dat mijn partijgenoten niet mee wilden werken omdat [eiser] zich op ernstige wijze heeft misdragen tegenover mij. Hij heeft valse aangifte gedaan bij de belastinginspectie en zoals u weet is dat een delict." c. Bij brief aan [gedaagde] van 13 oktober 1999 heeft de raadsman van [eiser] tegen de inhoud van het bovengenoemde citaat geprotesteerd en [gedaagde] gesommeerd tot rectificatie daarvan. d. [Gedaagde] heeft vervolgens aan Vrij Nederland een brief met de onderstaande inhoud ge-zonden, met het verzoek tot publicatie daarvan over te gaan: "In Vrij Nederland van 2 oktober 1999 heb ik in de rubriek De Mediaweek, in gesprek met uw redacteuren Ton Lankreijer en Max van Weezel gesteld dat [eiser] van het KRO-televisieprogramma Netwerk zich tegenover mij op ernstige wijze heeft misdragen omdat hij "valse aangifte heeft gedaan bij de belastinginspectie en zoals u weet is dat een delict". Ik bedoelde "valse aangifte" niet in de belasting-technische zin van het woord, maar in de zin van het meewerken aan het geven van een apert onjuiste voorstelling van zaken over mijn belastingaangifte. Ik heb mij daarom ten aanzien van de heer [eiser] onvoldoen-de duidelijk uitgelaten. Dit was niet terecht omdat hij bij de belastingdienst geen formele aangifte heeft gedaan, en daar ook niet bij was betrokken. Ik betreur de door mij veroorzaakte verwarring." e. Deze brief is geplaatst in de editie van Vrij Nederland van 23 oktober 1999, ondanks het verzoek van de raadsman van [eiser] tot het terugnemen van die brief, omdat zijn cliënt met de inhoud daarvan niet kon instemmen. 2.1 [Eiser] vordert in dit geding -zakelijk weergegeven- een met een dwangsom versterkte veroordeling van [gedaagde] tot rectificatie van het hiervoor onder 1.b. weergegeven citaat door het doen plaatsen van een ingezonden brief of een advertentie in het weekblad Vrij Nederland met een inhoud als in het petitum van de dagvaarding is vermeld. Voorts vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] zich in de toekomst van verdere negatieve publicaties jegens hem te onthouden, alsmede een voorschot op schadevergoeding van ƒ10.000,=. 2.2 [Eiser] stelt hiertoe dat hij noch enige andere bij de KRO werkzame journalist tegen [gedaagde] valse aangifte heeft gedaan en dat de kwalificaties "delict" en "ernstig misdragen" even-eens misplaatst zijn. [Eiser] betoogt dat de onjuiste uitlatingen van [gedaagde] in Vrij Nederland onnodig grievend zijn en hem aantasten in zijn eer en goede naam. [Eiser] is van mening dat [gedaagde] met zijn uitlatingen onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, te meer nu [gedaagde] herhaaldelijk er op was gewezen dat hij in deze onjuist was geïnformeerd. Daarbij komt volgens [eiser] dat de negatieve impact van de uitlatingen van [gedaagde] des te groter is gezien de maatschappelijke positie die [gedaagde] inneemt. 2.3 [Eiser] voert verder aan dat hij door de gewraakte handelwijze van [gedaagde] schade heeft geleden en verdere schade dreigt te lijden. Hij is bij de uitoefening van zijn werkzaamheden als journalist afhankelijk van de medewerking van derden, die daarbij af zullen gaan op zijn goede naam, betrouwbaarheid en integriteit. Als gevolg van het door [gedaagde] van hem geschapen negatieve beeld, stelt [eiser] de afgelopen jaren duidelijk hinder te hebben ondervonden. 2.4 [Eiser] verlangt dat de kruistocht die [gedaagde] jegens hem in de media voert een halt wordt toegeroepen. Nu [gedaagde] hiertoe niet vrijwillig bereid is en hij de somma-tie tot rectificatie heeft aangegrepen om zijn eerdere uitspraken te herhalen zonder daarvan afstand te nemen, heeft [eiser] een zwaarwegend en spoedeisend belang bij toewijzing van zijn ten deze inge-stelde vorderingen, aldus laatstgenoemde ten slotte. 3. [Gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat er aanleiding bestaat voor toewijzing van het gevorderde. Zijn verweren zullen hieronder nader aan de orde komen. Beoordeling van het geschil : 4. De achtergrond van het partijen verdeeld houdende geschil is gelegen in de voorbereidingen door de redactie van het KRO-televisieprogramma "Reporter" van een zogenoemde biografische documentaire over [gedaagde]. In het kader van de totstandkoming van het programma hebben de betrokken journalisten van de KRO onderzoek gedaan naar het commissariaat van [gedaagde] bij het farmaceutisch bedrijf Merck, Sharp & Dohme (MSD) te Haarlem, naar aanleiding van hen ter ore gekomen informatie dat [gedaagde] van MSD International ontvangen vergoedingen op een Zwitserse bankrekening zou hebben laten uitbetalen, teneinde deze gelden voor de Nederlandse fiscus te verzwijgen. De betrokken KRO-journalisten hebben begin februari 1996 met deze informatie rechercheurs van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) benaderd. Via de bedoelde FIOD-functionarissen is de informatie terechtgekomen bij de top van het Ministerie van Financiën. Medio februari 1996 is [gedaagde] door Van Lunteren, Directeur-generaal der belastingen, en Van Blijswijk, de directeur van de FIOD, hierover inge-licht en is hem de bron van de informatie bekend gemaakt. 5. [Eiser] heeft verklaard dat hij niet persoonlijk bij het onder-zoek in het kader van de Reporter-documentaire over [gedaagde] betrokken is geweest. Hij heeft slechts het adres gegeven van een hem bevriende FIOD-ambtenaar. Voorts heeft hij aangevoerd dat de gesprekken met de ambtenaren van de FIOD hebben plaatsgevonden onder wederzijds uitgesproken embargo van strikte vertrouwelijkheid, niet alleen in het belang van het journalistieke onderzoek, maar ook om te voorkomen dat [gedaagde] schade zou lijden door het voortijdig publiek worden van de informatie zonder dat die informatie was geverifieerd en zonder dat [gedaagde] in de gelegenheid was gesteld zijn weerwoord te geven. Hoewel [eiser] van oordeel is dat van het "tippen" van de FIOD geen sprake is geweest en de betrokken KRO-journalisten bij het verifiëren van de bij hen binnengekomen informatie de grootst mogelijke zorgvuldigheid menen te hebben betracht, geldt dat de gang van de KRO-journalisten naar de FIOD door [gedaagde] anders mocht worden opgevat. Een medewerker van de FIOD heeft aan [gedaagde] meegedeeld dat hij was benaderd door [eiser], die hem attendeerde op een door [gedaagde] gepleegde belastingfraude, naar aan-leiding waarvan [gedaagde] door medewerkers van de FIOD is gehoord. Begrijpelijk is derhalve dat [gedaagde] [eiser] ervoor verant-woordelijk houdt dat tegenover der-den -en nog wel de FIOD- voor hem in potentie zeer belastende en volstrekt onjuiste medede-lingen zijn gedaan. Hieraan doet niet af dat [eiser] wellicht geen deel uitmaakt van de redactie van het programma "Reporter". Vast staat immers dat [eiser] bij het maken van de af-spraak met medewerkers van de FIOD een rol heeft gespeeld, terwijl hij geweten moet hebben waartoe deze dienen moest. Bovendien heeft [eiser] ook feitelijk aan de totstandkoming van het programma "Reporter" over [gedaagde] zijn medewerking verleend. Het argument dat de KRO-journalisten confirmatie van de hen ter ore gekomen geruchten bij de FIOD zochten, als meest voor de hand liggende instantie, lijkt gezocht nu juist de FIOD nooit mededelingen over haar bevindingen aan journalisten zou doen. [Gedaagde] kon daarom in deze démarche een aanwijzing zien dat deze reporters zijn belangen zochten te schaden. Dit mocht hij als ernstige misdraging tegenover hem opvatten. Voorshands kan in het licht van de feitelijke gang van zaken, in het bijzonder zoals deze door [gedaagde] zijn ervaren, niet worden gezegd dat de uitlating van [gedaagde] in Vrij Neder-land van 2 oktober 1999 dat [eiser] zich jegens hem op ernstige wijze heeft misdragen, onrecht-matig is. 6. Met betrekking tot de uitlating van [gedaagde] in voornoemd artikel dat [eiser] valse aangifte bij de belasting-inspectie heeft gedaan en dat dat een delict is, wordt overwogen dat deze uitlating feitelijk onjuist is. [Gedaagde] heeft deze onjuiste mededeling echter op eerste sommatie van de zijde van [eiser] bij ingezonden en in Vrij Nederland van 23 oktober 1999 integraal geplaatste brief op genoegzame wijze rechtgezet. Immers, in de rectificatie heeft [gedaagde] aangegeven dat geen valse aangifte (in formele zin) is gedaan, doch dat [eiser] slechts heeft meegewerkt aan het verstrekken van een onjuiste voorstelling van zaken over zijn belastingaangifte. Uit hetgeen hiervoor reeds is overwogen en tegen de achtergrond dat niet is gebleken dat de aan de FIOD gegeven informatie op waarheid berust, moet worden geconcludeerd dat deze medede-ling overeenkomstig de waarheid is en recht doet aan de belangen van [eiser]. Van het scheppen van verwarring of het verergeren van de oorspronkelijke uitlatingen is geen sprake. 7. Al het voorgaande brengt met zich dat voor het opleggen van een nadere rectificatie, noch voor een verbod de gewraakte uitlatingen in de media te herhalen en/of andere negatieve uitlatingen jegens [eiser] te doen, plaats is. De overigens niet nader met bewijsstukken onderbouwde vordering tot schadevergoeding treft wegens het ontbreken van een rechtsgrond, hetzelfde lot. 8. [Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij met de kosten van dit geding worden belast. B E S L I S S I N G : 1. Weigert de gevraagde voorzieningen. 2. Veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op ƒ 400,= wegens vastrecht en op ƒ 1.550,= aan salaris procureur. 3. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Gewezen door mr R.C. Gisolf, president der Arrondissements-rechtbank te Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 25 november 1999 in tegenwoordigheid van de griffier. Coll.: