Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1029

Datum uitspraak1999-11-11
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers99/2811JRB
Statusgepubliceerd


Uitspraak

JRB/JS vonnis 11 november 1999 (bij vervroeging) DE PRESIDENT VAN DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE AMSTERDAM, RECHTSPREKENDE IN KORT GEDING in de zaak: rolnummer KG 99/2811JRB van: 1. de vereniging VERBOND BELANGENBEHARTIGING VERVOL-GINGSSLACHTOFFERS, gevestigd te Amsterdam, 2. de organisatie naar het recht van de staat Califor-nia COMITÉ EX-NEDERLANDSE VER-VOLGDEN UIT DE BEZET-TINGSTIJD, gevestigd te Sherman Oaks, California, Verenigde Staten van Amerika, e i s e r e s s e n bij dagvaarding van 8 november 1999, procureur mr I.M.C.A. Reinders Folmer, advocaat mr A.J. Israëls te Utrecht, t e g e n : 1. de vereniging CENTRAAL JOODS OVERLEG EXTERNE BELAN-GEN, gevestigd te Amsterdam, procureur mr B.J.H. Crans, advocaat mr R.A. Kiek te Den Haag, 2. de vereniging VERBOND VAN VERZEKERAARS, gevestigd te Den Haag, procureur mr B.J.H. Crans, advocaat mr J.B.M.M. Wuisman te Den Haag, g e d a a g d e n . VERLOOP VAN DE PROCEDURE : Ter terechtzitting van 8 november 1999 hebben eiseressen, verder gezamenlijk te noemen VBV c.s. en onderscheidenlijk het VBV en het Comité, gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstande dat de daarin genoemde eiseressen sub 2 en 3 hun vordering hebben ingetrokken. Gedaagden, verder gezamenlijk te noemen CJO c.s., hebben verweer ge-voerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Partijen hebben vervolgens stukken, waaronder van alle zijden producties en pleitnotities, overgelegd ter verkrijging van vonnis. GRONDEN VAN DE BESLISSING : 1. In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten. a. CJO is een organisatie waarvan lid zijn de drie Joodse kerkgenootschappen in Nederland, het Centrum Informatie en Documentatie Israël, de Federatie Nederlandse Zionisten en de Stichting Joods Maatschappelijk Werk. Het VBV en het Comité behartigen de belangen van Joodse vervolgingsslachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog. b. Tussen CJO en het Verbond van Verzekeraars is gedurende enige jaren onderhandeld over een regeling met betrekking tot polissen van levens- en andersoortige verzekeringen van Joodse oorlogsslachtoffers, die nimmer zijn geïncasseerd. c. Op of omstreeks 20 oktober 1999 is over deze regeling overeenstemming bereikt. Die overeenstemming houdt in grote lijnen het volgende in: - Het Verbond van Verzekeraars stort een bedrag van ƒ 20 miljoen in een nog op te richten Stichting Individuele Verzekeringsaanspraken Sjoa. Dit bedrag is bestemd voor individuele claims van (nabestaanden van) de hiervoor genoemde polishouders. De stichting fungeert als uitkeringsinstantie voor deze claims. In 2010 of zoveel later als partijen zullen overeenkomen, wordt het alsdan resterende saldo uitgekeerd in de verhouding twee derde aan na te noemen Stich-ting Joodse Oorlogstegoeden en een derde aan het Verbond van Verzekeraars. - Het Verbond van Verzekeraars stort een bedrag van ƒ 25 miljoen in een nog op te richten Stichting Joodse Oorlogstegoeden. Deze stichting heeft volgens artikel 7 van de overeenkomst tot taak "gelden ter beschikking te stellen aan door de Joodse gemeenschap te bepalen doelen". - Het Verbond van Verzekeraars stelt ƒ 5 miljoen ter beschikking voor het project "Monument Joodse Gemeenschap". d. CJO en het Verbond van Verzekeraars hebben op 8 november 1999 een persbericht doen uitgaan, waarin onder meer is vermeld: "Het CJO richt de Stichting Joodse Oorlogstegoeden op waarin naast de vertegenwoordigers van de bij het CJO aangesloten organisaties in elk geval vertegenwoordi-gers van specifieke slachtofferorganisaties zitting hebben. Over de bestemming van de middelen van de Stichting wordt een referendum georganiseerd onder de Joodse oorlogs-slachtoffers. De gelden kunnen naar individuele oorlogsslachtoffers dan wel naar andere Joodse doelen gaan, zelf te bepalen door de oorlogsslachtoffers middels dit referendum." e. De ondertekening van de onder c genoemde overeenkomst had op 9 november 1999 door CJO en het Verbond van Verzekeraars plaats zullen vinden. Die ondertekening is echter uitgesteld in verband met het onderhavige kort geding. 2. VBV c.s. achten de ondertekening van de onder 1.c genoemde overeenkomst jegens hen onrechtmatig en vorderen dat het CJO en het Verbond van Verzekeraars tot 9 december 1999 op straffe van een dwangsom verboden wordt die overeenkomst te tekenen, met veroordeling van CJO en het Verbond van Verzekeraars om met VBV c.s. in onderhandeling te treden over de door hen gewenste waarborgen. Die waarborgen dienen zeker te stellen dat de door het Verbond van Verzekeraars toegezegde ƒ 45 miljoen uitsluitend ten goede dient te komen aan personen die zelf materiële schade hebben geleden in de Tweede Wereldoorlog, en hun directe nabestaanden, althans dat alleen die groepering de bestemming van deze fondsen zal kunnen bepalen. 3. CJO heeft aangevoerd dat alle geledingen van Joods Nederland in haar zijn samengebracht, ook - met name via Joods Maatschappelijk Werk - de Joodse oorlogsslachtoffers. Zowel CJO als het Verbond van Verzekeraars hebben benadrukt dat zij er alles aan gedaan hebben om in overleg met hun achterban tot een zorgvuldige en integere regeling te komen. Van enig onrechtmatig handelen is daarbij geen sprake. Beoordeling van het geschil: 4. Er zal van worden uitgegaan dat de ondertekening van de overeenkomst door CJO en het Verbond van Verzekeraars onrecht-matig jegens VBV c.s. kan zijn, indien de door VBV c.s. vertegenwoordigde oorlogsslachtoffers door die overeenkomst op onrechtmatige wijze in hun rechten gekort worden. Niet valt echter in te zien dat dit het geval is. Voorzover VBV c.s. opkomen voor de belangen van (nabestaanden van) polishouders waarop de uitkering van het Verbond van Verzekeraars betrekking heeft, zijn die belangen gewaarborgd door de storting van ƒ 20 miljoen in de Stichting Individuele Verzekeringsaanspraken Sjoa. Dit is ook door VBV c.s. erkend. Voorzover VBV c.s. de belangen behartigen van oor-logsslachtoffers die geen polishouders waren, hebben zij uit dien hoofde geen rechtstreekse aanspraken op de door het Verbond van Verzekeraars ter beschikking gestelde fondsen. Niet onbegrijpelijk is echter de bij VBV c.s. levende overtuiging dat de nog levende oorlogsslachtoffers zeggenschap dienen te hebben in de bestemming van de fondsen. Deze overtuiging wordt ook door CJO gerespecteerd, zoals blijkt uit het onder 1.d geciteerde persbericht en het daarin aange-kondigde refe-rendum onder de oorlogsslachtoffers. Door VBV c.s. zijn geen feiten gesteld die aanleiding zouden kunnen zijn tot twijfel of CJO deze toezeggingen zal nakomen. CJO heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de Joodse gemeenschap in Nederland in brede laag kan vertegenwoordigen en daardoor de meest geëigende instantie is om namens die gemeenschap de onderhavige regeling met het Verbond van Verzekeraars aan te gaan. 5. Ondertekening van de overeenkomst tussen CJO en het Verbond van Verzekeraars is onder deze omstandigheden niet onrechtmatig jegens VBV c.s. Dit wordt niet anders doordat het in het persbericht aangekondigde referendum geen deel van die overeenkomst uitmaakt. Het Verbond van Verzekeraars heeft ter zitting toegelicht dat zij de verdeling van de door haar ter beschikking gestelde fondsen wenst over te laten aan de Joodse gemeenschap en dat zij daaromtrent geen nadere verplichtingen in de overeenkomst op zich wenst te nemen. Het staat het Verbond van Verzekeraars vrij om dit standpunt in te nemen en zij handelt daarbij niet onrechtmatig jegens VBV c.s. 6. De gevraagde voorziening dient derhalve geweigerd te worden. Het door CJO tevens opgeworpen verweer dat het Comité in haar vordering niet ontvangen kan worden omdat zij geen recht-spersoonlijkheid heeft, kan verder buiten behandeling blijven. 7. Bij deze uitslag dienen VBV c.s. in de proceskos-ten te worden veroor-deeld. B E S L I S S I N G : 1. Weigert de gevraagde voorziening. 2. Veroordeelt VBV c.s. hoofdelijk in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van CJO begroot op f 400,= wegens vastrecht en op f 1.550,= aan salaris procureur, en aan de zijde van het Verbond van Verzekeraars begroot op f 400,= wegens vastrecht en op f 1.550,= aan salaris procureur. 3. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Gewezen door de vice-president mr J.R. Branbergen als fungerend president der Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, en bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 11 november 1999 in tegenwoordigheid van de griffier. Coll.: