Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1032

Datum uitspraak1998-02-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/129342-97
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 13/129342-97 datum uitspraak: 25 februari 1998 op tegenspraak VERKORT VONNIS van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, vierde meervoudige kamer B, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats op [geboortejaar] 1960, ingeschreven in de gemeentelijk basisadministratie persoons-gegevens en feitelijk verblijvende op het adres: [woonplaats], [adres] 50. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 oktober 1998, 11 januari 1999, 12 januari 1999, 13 januari 1999, 10 februari 1999 en 11 februari 1999. 1. Telastelegging. Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting d.d. 11 januari 1999 nader omschreven. Van de dagvaarding en de vordering nadere omschrijving telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De nader omschreven telastelegging geldt als hier ingevoegd. 2. Voorvragen. --- 3. Waardering van het bewijs. 3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtui-gend bewezen, hetgeen onder 1 en 4 is telas-tegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. 3.2. Door de verdediging is aangevoerd dat het rapport van de door de rechtbank op 2 december 1998 benoemde deskundige J. Coevert niet mag meewerken aan het bewijs, nu deze deskundige voor de verdediging onvoldoende deskundig is, nu hij blijkens zijn verhoor ter terechtzitting van 14 januari 1999 niet afdoende antwoord kon geven op hem gestelde vragen. 3.3. De rechtbank verwerpt dit verweer, nu vaststaat dat de deskundige J. Coevert in zijn rapport, net als de andere deskundigen, waaronder ook de door de verdediging ingeschakelde deskundige Barth, volgens een logische en consistente redenering tot de conclusie is gekomen dat de waarde genoemd in de in de telastelegging voorkomende taxatierapporten ruim boven de reële waarde van de desbetreffende appartementsrechten lag. Slechts met betrekking tot dit aspect zal de rechtbank bij de waardering van het bewijs gebruikmaken van genoemd rapport. 3.4. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals is aangegeven op de aan dit vonnis als bijlagen 3 en 4 gehechte -gestreepte- kopie van de telastelegg-ing. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. 3.5. Met betrekking tot het onder 2c primair telastegelegde feit leest de rechtbank na het op bladzijde 10 in de vijfde regel van de nadere omschrijving van de telastelegging vermelde "van drie, in elk geval een aantal," de woorden "valse geschriften", aangezien hier, gelet op de aard en de overige bewoording van de telastelegging sprake is van een kennelijke omissie. Door de verbetering van deze omissie wordt verdachte niet in de verdediging geschaad. 3.6. Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet geschaad in zijn verdediging. 4. Het bewijs. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 5. De strafbaarheid van de feiten. De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aan-nemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaar-heid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook straf-baar. 7. Motivering van de straffen. 7.1.1. Door de verdediging is aangevoerd dat de rechtbank en de verdediging niet zijn geïnformeerd door het openbaar ministerie over het gebrek aan preventie bij de banken. Hierdoor zijn, aldus de verdediging, de belangen van verdachte geschaad, zeker nu het openbaar ministerie reeds in januari 1998 de onderhavige strafzaak inhoudelijk wenste te behandelen en tot een afronding daarvan wenste te komen. Hoewel de desbetreffende informatie alsnog aan het dossier is toegevoegd, is de verdediging van oordeel dat de rechtbank in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de straf in verhouding tot de ernst van dit verzuim dient te verlagen. 7.1.2. Ook heeft de verdediging aangevoerd dat door de lange termijn die is verstreken sedert de aanhouding van verdachte in het kader van de onderliggende zaak en de uiteindelijke behandeling van die strafzaak strafvermindering op zijn plaats is. 7.2. Artikel 359a Sv geeft de rechtbank de bevoegdheid om gebleken vormverzuimen in het vooronderzoek die niet kunnen worden hersteld door middel van verlaging van de straf te sanctioneren. Met betrekking tot het hiervoor onder 7.1.1. genoemde verweer geldt dat het verzuim, zo dit al heeft bestaan, is hersteld, nu door de officier van justitie de door de verdediging gevraagde informatie aan het dossier is toegevoegd. Voor strafvermindering in de zin van artikel 359a Sv is dan ook geen plaats. De rechtbank zal ook het hiervoor onder 7.1.2. weergegeven verweer niet volgen. De termijn die sedert de inverzekeringstelling van verdachte op 21 oktober 1997 is verstreken, rechtvaardigt niet een verlaging van de straf zoals bedoeld in artikel 359a Sv, temeer niet nu de verstrijking van deze termijn mede te wijten is geweest aan het meermalen op verzoek van de verdediging schorsen dan wel onderbreken van het onderzoek ter terechtzitting, teneinde alsnog de door verdediging gewenste onderzoeken te verrichten en de door de verdediging verzochte getuigen en deskundigen te (laten) horen. 7.3. De verdediging heeft aangevoerd dat de banken en andere financiers die in de onderhavige strafzaken hypothecaire leningen hebben verstrekt, met name in de controle van de aanvragen, ernstig tekort zijn geschoten. Zo hebben de financiers genoegen genomen met kopie-stukken, hebben zij niet nagegaan of de aanvrager nog andere hypothecaire verplichtingen had en hebben zij de juistheid van de gegevens in de taxatierapporten niet gecontroleerd, aldus enkele raadslieden. Ook de rechtbank heeft moeten vaststellen dat de controle door de betrokken financiers summier is geweest; zij hebben in de meeste gevallen de hun verstrekte gegevens en de juistheid daarvan niet of nauwelijks geverifieerd. Daar staat tegenover dat de financiers in beginsel moeten kunnen vertrouwen op de juistheid van de gegevens in de overgelegde (concept)akten, in de hypotheekaanvraag en in het taxatierapport. De verantwoordelijkheid voor de betrouwbaarheid van de in die stukken vermelde gegevens berust naar het oordeel van de rechtbank primair bij de notaris, de hypotheekbemiddelaar en de taxateur; in de onderhavige strafzaken hebben met name die drie functionarissen de financiers misleid, terwijl juist zij bij uitstek zijn aangewezen om ervoor zorg te dragen dat een hypotheekaanvraag op juiste en betrouwbare gegevens berust. Dat de financiers het de bedoelde drie functionarissen gemakkelijker hebben gemaakt om op basis van valse gegevens een hypothecaire lening te verstrekken, door de aanvragen gebrekkig te controleren, heeft de rechtbank dan ook niet als een strafverminderende factor laten wegen. 7.4. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Op grond van het omvangrijke dossier en met name ook van het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank de conclusie getrokken dat verdachte als de initiatiefnemer en de leidende figuur van de hypotheekfraude moet worden beschouwd en dat hij verschillende andere verdachten heeft aangezet tot frauduleuze handelingen die voor enkelen van hen verstrekkende gevolgen hebben gehad. Ook staat voor de rechtbank vast dat de revenuen van de grootschalige fraude in belangrijke mate aan verdachte ten goede zijn gekomen, geheel volgens een (mede) door verdachte geraffineerd opgezet en uitgevoerd plan. Door gebruik te maken van valse taxatierapporten en het opzetten van een constructie waarbij op naam van een stroman voor grote bedragen bij verschillende banken hypothecaire leningen werden aangevraagd zonder dat die banken dat van elkaar wisten, heeft verdachte niet alleen de banken aanzienlijk benadeeld maar ook het aanzien van het ambt van makelaar en het vertrouwen dat het publiek in die functionaris moet kunnen hebben, geschaad. Onder die omstandigheden is slechts een vrijheidsstraf van na te noemen duur in combinatie met een aanzienlijke geldboete een passende sanctie. Het feit dat verdachte door de publiciteit van de strafzaak al schade heeft ondervonden en de omstandigheid dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is geweest, hebben op die straf een enigszins matigende invloed. Gelet op de duur van het onvoorwaardelijk deel van de vrijheidsstraf wordt het aanbod tot het verrichten van onbetaalde arbeid afgewezen. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften. De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing: Verklaart het onder 1 en 4 telas-tegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt ver-dachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van de onder 2a primair, 2b primair en 2c primair telastegelegde feiten: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte [..] daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht. Beveelt dat een gedeelte, groot 7 maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaar vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Veroordeelt verdachte voorts tot een geldboete van fl. 100.000,- (eenhonderdduizend gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 360 dagen. Dit vonnis is gewezen door: mr M.J.L. Mastboom, voorzitter, mrs E. Pennink en A. Wolfsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr R. van der Weijden, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 februari 1998.