Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1037

Datum uitspraak1999-11-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers99/149 99/190 t/m 99/198 99/190 t/m 99/198
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te Arnhem Enkelvoudige Kamer Bestuursrecht Reg.nr.: 99/149 99/190 t/m 99/198 UITSPRAAK in het geding tussen: 1a. Werkgroep de Groene Grens te Nijmegen; 1b. Vereniging Milieudefensie/Milieuaktiewinkel de Broeikas te Nijmegen; 1c. M. Thelosen te Kranenburg (Duitsland); 1d. Bewoners Cranenburgsestraat e.o. te Groesbeek en Kranenburg; 1e. Vereniging Te Voet te Arnhem; 1f. Fietsersbond ENFB te Nijmegen; 1g. Stichting Werkgroep Milieubeheer voor het Stadsgewest Nijmegen te Nijmegen; 1h. Gelderse Milieufederatie te Arnhem; 1i. Vereniging Das en Boom te Beek-Ubbergen, hierna ook te noemen eisers sub 1; 2. [naam] te [woonplaats], hierna te noemen eiser sub 2. en Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groesbeek, verweerder, alsmede J[….] e.a. te Groesbeek als partij ingevolge artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 21 februari 1996. 2. Feiten en procesverloop Bij besluit van 15 maart 1994 heeft verweerder - voor zover hier van belang - besloten - het gedeelte van de Cranenburgsestraat te Groesbeek gelegen tussen de Ketelsteeg en de grensovergang Altena/Hettsteeg te sluiten voor personenauto's door plaatsing van een zogenaamde carterrammer, oftewel het aanbrengen van een obstakel in het midden van de rijweg alsmede een beperking van de doorrijdbreedte, nabij de grens met Duitsland; - ter aanduiding van die afsluiting in de nabijheid daarvan borden te plaatsen volgens model C6 van bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (gesloten voor motorvoertuigen op meer dan twee wielen), aangevuld met onderborden volgens model 0104 (uitgezonderd landbouwverkeer), en ter vooraanduiding ter hoogte van de hoek Ketelstraat-Cranenburgsestraat een bord te plaatsen volgens model L8 van bedoelde bijlage (doodlopende weg), met voornoemde onderborden. De tegen dit besluit gemaakte bezwaren zijn bij - gelijkluidende - besluiten van 24 juni 1994 ongegrond verklaard. Deze besluiten bevatten de volgende motivering: "1. De toegangsweg naar de grensovergang is niet geschikt voor doorgaand verkeer. 2. Het ter plaatse aanwezige stiltegebied dient te worden gehandhaafd, mede ook in relatie tot de, in het kader van het landinrichtingsplan, ter plaatse geprojecteerde ecologische zone." Bij uitspraak van 3 augustus 1995 heeft deze rechtbank de genoemde besluiten van 24 juni 1994 vernietigd, alsmede het besluit in primo van 15 maart 1994 voor zover dit inhoudt dat in de Cranenburgsestraat, nabij de landsgrens Altena/De Hettsteeg, een carterrammer zal worden geplaatst. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld. Op 29 augustus 1995 heeft verweerder besloten over te gaan tot plaatsing aan weerszijden van het gedeelte van de Cranenburgsestraat gelegen tussen de hoek Ketelstraat/ Cranenburgsestraat en de grensovergang Altena/Hettsteeg van borden volgens model C6 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (gesloten voor motorvoertuigen op meer dan twee wielen), aangevuld met onderborden volgens model 0502 (uitgezonderd bestemmingsverkeer). Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 21 februari 1996 besloten - het besluit van 15 maart 1994 in te trekken; - over te gaan tot sluiting van de grensovergang Altena/Hettsteeg voor vrachtauto's, door plaatsing van borden volgens model C7 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV) aan weerszijden van het wegvak gelegen tussen de inrit van het pand Cranenburgsestraat 107 en de grensovergang. Tegen het besluit van 21 februari 1996 is bezwaar gemaakt door eisers sub 1 en 2. Op 20 mei 1996 is de president van deze rechtbank verzocht om toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening, inhoudende dat het besluit van 21 februari 1996 (verder te noemen: het bestreden besluit) wordt geschorst, totdat onherroepelijk op bezwaar en eventueel beroep is beslist. Bij uitspraak van de president van de rechtbank van 6 september 1996 is dit verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Bij uitspraak van de president van de rechtbank van 20 februari 1997 is een verzoek om voorlopige voorziening van eiser sub 2 toegewezen in die zin dat het besluit van 21 februari 1996 wordt geschorst per 1 juni 1997, tenzij verweerder voor die datum op het bezwaar heeft beslist en deze beslissing bekend heeft gemaakt. Verweerder heeft bij besluit van 9 december 1997 de bezwaren tegen het besluit van 21 februari 1996 gegrond verklaard en de Cranenburgsestraat gesloten verklaard voor alle motorvoertuigen, uitgezonderd landbouwverkeer. Tegen het besluit van 9 december 1997 is door Josten en zeven andere particulieren beroep bij de rechtbank ingesteld, waarbij tevens is verzocht tot het treffen van een voorlopige voorziening. Bij uitspraak van 3 juni 1998 heeft de president van de rechtbank dit beroep gegrond verklaard, waarbij kortgezegd is overwogen dat het besluit van 21 februari 1996 geen (zogenaamd) primair besluit is, maar een nieuwe beslissing op bezwaar. De tegen dit besluit ingediende bezwaren hadden daarom ter behandeling als beroep naar de rechtbank moeten worden doorgezonden. Verweerder heeft de bezwaren bij schrijven van 13 juli 1998 naar de rechtbank doorgezonden. De rechtbank heeft besloten dit beroep versneld te behandelen. Eiser sub 2 heeft tegen de uitspraak van 3 juni 1998 hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bij uitspraak van 28 mei 1999 de uitspraak van de rechtbank van 3 juni 1998 heeft bevestigd. Eisers sub 1 hebben zich vervolgens op 28 oktober 1998 tot de president van de rechtbank gewend met het verzoek bij voorlopige voorziening te bepalen wat de rechtstoestand op dat moment is en voorts verweerder te gelasten tot handhaving van de geslotenverklaring over te gaan. Bij uitspraak van 22 januari 1999 heeft de president van de rechtbank dit verzoek afgewezen. Daarbij is onder meer overwogen dat verweerder heeft toegezegd op korte termijn nieuwe verkeerstellingen te verrichten en vervolgens een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft vervolgens besloten de zitting inzake het beroep pas plaats te laten vinden nadat verweerder dit nieuwe besluit heeft genomen. Bij beslissing van 31 augustus 1999 heeft verweerder het besluit van 15 maart 1994 ingetrokken en voorts aangegeven dat wordt overgegaan tot openstelling van de grensovergang Altena-Hettsteeg voor alle verkeer behalve vrachtauto's door plaatsing van borden volgens model C7 van bijlage 1 van het RVV aan weerszijden van het wegvak gelegen tussen de inrit van het pand Cranenburgsestraat 107 en de grensovergang. Het beroep tegen het bestreden besluit is behandeld ter zitting van 21 september 1999, waarbij namens eisers sub 1 mr M.J.B. Welten, J.F.M. Derks, J.M.H. Hendriks en A. de Meijer en namens eiser sub 2 mr. E. Beele het woord hebben gevoerd. Verweerder werd vertegenwoordigd door G.T. Colen-brander. 3. Overwegingen De beslissing van 31 augustus 1999 Met betrekking tot de vraag of deze beslissing als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb moet worden gekwalificeerd overweegt de rechtbank als volgt. Deze beslis-sing strekt net als het besluit van 21 februari 1996 tot intrekking van het besluit van 15 maart 1994 en tot gesloten-verklaring van de grensovergang Altena-Hettsteeg voor vrachtverkeer. Het besluit van 21 februari 1996 is niet ingetrokken of gewijzigd door de beslissing van 31 augustus 1999. Verweerder heeft de vraag of de beslissing van 31 augustus 1999 nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept ter zitting ontkennend beantwoord. Deze beslissing moet volgens verweerder worden gezien als een standpuntbepaling naar aanleiding van verkeerstellingen die in de eerste helft van 1999 hebben plaatsgevonden. De rechtbank is onder deze omstandigheden van oordeel dat de beslissing van 31 augustus 1999 vanwege het ontbreken van rechtsgevolgen niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan worden gekwalificeerd. Dit betekent tevens dat deze beslissing niet met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb in de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 21 februari 1996 kan worden betrokken. Het besluit van 21 februari 1996 Met betrekking tot de vraag of eisers sub 1 als belanghebbende bij het onderhavige verkeersbesluit moeten worden aangemerkt overweegt de rechtbank als volgt. De belangen van eisers 1a, 1c, 1d, 1g en 1h zijn rechtstreeks bij dit besluit betrokken, zodat deze eisers ontvankelijk zijn in hun beroep. De statu-taire doelstellingen van eisers 1b, 1e, 1f en 1i daarentegen zijn zodanig ruim geformuleerd dat zij niet kunnen worden geacht belanghebbende te zijn. Het beroep van deze eisers is daarom niet-ontvankelijk. Ter beoordeling aan de rechtbank staat voorts de vraag of het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Blijkens het bestreden besluit is verweerder van mening dat de grensovergang Altena-Hettsteeg alsnog moet worden opengesteld voor alle verkeer met uitzondering van vrachtauto's. Verweerder heeft erop gewezen dat in het zuidoosten van de gemeente Groesbeek een uitgestrekt milieubeschermingsgebied ligt, waarin zich diverse kwetsbare gebieden bevinden, waarvan het belangrijkste het natuurgebied "De Bruuk" is. Naast de grensovergang Altena/De Hettsteeg nabij de Cranenburgsestraat zijn in dit gebied binnen een afstand van 5 kilometer nog twee grensovergangen, de grensovergang Ketelstraat en de grens-overgang Bredeweg. Volgens verweerder was zijn beleid er aanvankelijk op gericht de grensovergangen Cranenburgsestraat en Ketelstraat gesloten te houden voor gemotoriseerd verkeer, met uitzondering van landbouwverkeer. Deze maatregel heeft, naar verweerder stelt, echter een aanzienlijke druk op de Bredeweg en het daarop aansluitend Reichswald te zien gegeven. Dit heeft verweerder tot het inzicht gebracht dat het milieubelang voor het gehele gebied aandacht verdient en dat dit belang beter kan worden beschermd door de openstelling van de grensovergangen Bredeweg en Altena/Hettsteeg. Volgens verweerder kan de Cranenburgsestraat, die 3.10 tot 3.50 meter breed is, worden gezien als een plattelandsweg met een beperkte ontsluitingsfunctie en is die weg vergelijkbaar met andere binnen het genoemde milieubeschermingsgebied liggende wegen. De verkeersintensiteit op die wegen, met uitzondering van de Bredeweg, is volgens verweerder vergelijkbaar met die welke op basis van aantal tellingen is vastgesteld op de Cranenburgsestraat, te weten 280 voertuigen per etmaal, terwijl die weg op een intensiteit van maximaal 300 voertuigen is berekend. Afsluiten van de ene weg of grensovergang heeft toename van autoverkeer op een andere weg tot gevolg, hetgeen verweerder niet wenselijk acht. Verweerder erkent dat hij in het besluit van 9 december 1997 afstand heeft genomen van het oordeel dat de grensovergang moet worden opengesteld voor alle motorverkeer. Dit besluit, dat strekte tot sluiting van de grensovergang voor alle motorvoertuigen uitgezonderd landbouwverkeer, was volgens verweerder evenwel ingegeven door oneigenlijke en ondeugdelijke argumenten. Het enkele feit dat er blijkens de verkeers-tellingen veel meer voertuigen van de grensovergang gebruik maken dan in voorgaande jaren is volgens verweerder onvol-doende reden om tot sluiting van de grensovergang over te gaan. Eisers sub 1 zijn van mening dat een belangrijk gedeelte van de omwonenden, zowel aan Nederlandse als aan Duitse zijde van de grens, tegen openstelling van het desbetreffende weggedeelte voor auto's is, en dat de belangen van de voor- en tegenstanders van openstelling niet goed zijn afgewogen. Verder is het desbetreffende weggedeelte volgens hen niet geschikt voor doorgaand verkeer, zeker niet in de hoeveelheid die de verkeerstellingen nu aangeven. Deze tellingen hebben naar hun mening uitgewezen dat het door verweerder maximaal voor de Cranenburgsestraat aanvaardbaar geachte aantal van 300 auto's inmiddels ruimschoots wordt overschreden. De huidige verkeersintensiteit noopt volgens eisers sub 1 gezien de huidige staat van de grensovergang tot sluiting voor motorvoertuigen. Tenslotte zijn zij van mening dat de milieuaspecten onvoldoende in de overwegingen zijn betrokken, terwijl deze juist de basis waren voor het nu ingetrokken besluit van 15 maart 1994. Eiser sub 2 heeft zich verenigd met het standpunt van de overige eisers en is daarnaast van mening dat verweerder gehouden is een voorziening te treffen om zijn vee veilig te laten oversteken over de Cranenburgsestraat. De rechtbank is van oordeel dat het besluit van 21 februari 1996 niet berust op een voldoende draagkrachtige motivering. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in de stukken noch ter zitting een deugdelijke onderbouwing gegeven van het aan dit besluit ten grondslag liggende standpunt, dat het onderhavige gedeelte van de Cranenburgsestraat geschikt is voor de aantallen voertuigen die daar blijkens de verkeers-tellingen gebruik van maken. Hoewel een toename van de verkeersdruk als zodanig in het algemeen niet zonder meer meebrengt dat een straat voor een deel van het verkeer moet worden afgesloten, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank miskend dat de technische staat van de onderhavige straat van groot belang is. Nu verweerder in het verleden expliciet heeft aangegeven dat de Cranenburgsestraat, onder meer vanwege de breedte en technische staat, geschikt is voor maximaal 300 motorvoertuigen per etmaal en er reeds ten tijde van het bestreden besluit sprake was van een aanzienlijke overschrijding van dat aantal acht de rechtbank dit besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank benadrukt in dit verband dat de beleidsvrijheid waarover bestuursorganen bij het nemen van verkeersbesluiten in het algemeen beschikken in de onderhavige situatie is beperkt door de standpunten die verweerder in het recente verleden heeft ingenomen. Het staat verweerder niet vrij zonder een deugdelijke motivering (in de zin van wijziging van de relevante omstandigheden) van standpunt te wisselen. De beroepen van eisers 1a, 1c, 1d, 1g, 1h en 2 zijn mitsdien gegrond. Het besluit van 21 februari 1996 moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Verweerder zal mitsdien wederom een nieuw besluit op het bezwaar van Josten c.s. moeten nemen. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers. Deze kosten worden begroot op f 2840,- aan kosten van verleende rechtsbijstand: f 1420,- voor mr. M.J.B. Welten namens eisers sub 1 en f 1420,- voor mr. E. Beele namens eiser sub 2. Van overige kosten is de rechtbank niet gebleken. Verweerder dient tevens het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden. Het vorenstaande leidt tot de slotsom, dat beslist dient te worden als hierna is aangegeven. 4. Beslissing De rechtbank, - verklaart de beroepen van eisers 1b, 1e, 1f en 1i niet-ontvankelijk; - verklaart de overige beroepen tegen het besluit van 21 februari 1996 gegrond; - vernietigt dit besluit; - gelast verweerder binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak opnieuw op de bezwaren van J[…] . c.s. te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van f 2840,- (f 1420,- voor eisers sub 1 en f 1420, - voor eiser sub 2) en wijst de gemeente Groesbeek aan als de rechtspersoon die dit bedrag moet voldoen. - gelast verweerder het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van f 420,- te vergoeden en wijst de gemeente Groesbeek aan als de rechtspersoon die dit bedrag moet voldoen. Aldus gegeven door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 1999, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Vermeulen als griffier.