Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1047

Datum uitspraak1998-12-16
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers96/488 97/351
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Uitspraak: 16 december 1998 Rolnummers: H 96/488 en H 97/351 VONNIS van de arrondissementsrecht-bank te Leeuwar-den, meervoudige handels-kamer, in de gevoegde zaken van: X, eiseres, procureur: mr. V.M.J. Both, advocaat: mr. M.J.E.C. Camps te Enschede, tegen 1. de naamloze vennootschap FBTO SCHADEVERZEKERING N.V., gevestigd te Leeuwarden, 2. Y, gedaagden, procureur: mr. J. de Goede, advocaat: mr. H.E.M. Hulleman te Groningen. PROCESGANG In de zaak met rolnummer H 96/488: De zaak is bij dagvaardingen van 21 en 24 juni 1996 aanhangig gemaakt. Partijen zijn verschenen. In de procedure zijn de volgende processtukken gewis-seld: -conclusie van eis van de zijde van ei-seres (in het vervolg: [eiseres]); -conclusie van antwoord van de zijde van gedaagden (hierna ook: [gedaagde]); -conclusie van repliek van de zijde van [eiseres]; -conclusie van dupliek van de zijde van [gedaagde]. Partijen hebben producties overgelegd. Ten slotte is door partijen vonnis gevraagd onder overlegging van de stukken, waarvan de inhoud als hier herhaald moet gelden. In de zaak met rolnummer H 97/351: De zaak is bij dagvaarding van 11 april 1997 aanhangig gemaakt. Partijen zijn verschenen. In de procedure zijn de volgende processtukken gewis-seld: -conclusie van eis van de zijde van eiseres (in het vervolg: [eiseres]); -conclusie van antwoord van de zijde van gedaagden (verder: [gedaagde]); -conclusie van repliek van de zijde van [eiseres]; -conclusie van dupliek van de zijde van [gedaagde]. Partijen hebben producties overgelegd. Ten slotte is door partijen vonnis gevraagd onder overlegging van de stukken, waarvan de inhoud als hier herhaald moet gelden. RECHTSOVERWEGINGEN 1.De vordering In de zaak met rolnummer H 96/488: 1.1.De vordering van [eiseres] strekt er -na wijziging van eis- toe dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: -zal bepalen dat FBTO als WAM-verzekeraar van [gedaagde] jegens [eiseres] althans haar dochter [de dochter van eiseres] een onrechtmatige daad heeft gepleegd en dus aansprakelijk is voor de geleden schade in materiële zin inclusief de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten vanaf de datum van het ongeval op 24 december 1993 althans enige latere datum door de rechtbank in goede justitie te bepalen, bij begroting vast te stellen danwel nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; -zal bepalen dat gedaagden aan [eiseres] een voorschot van ? 25.000,00 dienen te voldoen, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen, in die zin dat wanneer de een betaalt de ander daarvoor ook gekweten zal zijn; -gedaagden zal veroordelen in de kosten van de procedure. 1.2.[gedaagde] heeft tegen de vordering verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de vordering en tot veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding, uitvoer-baar bij voor-raad. In de zaak met rolnummer 97/351: 1.3.De vordering van [eiseres] strekt er -na wijziging van eis- toe dat de recht-bank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: -zal bepalen dat [gedaagde] jegens [eiseres] een onrechtmati-ge daad heeft gepleegd en gedaagden dus aansprakelijk zijn conform artikel 6:162 BW en artikel 6:106 BW en de WAM voor alle door [eiseres] geleden psychische schade; -zal bepalen dat gedaagden gehouden zijn de door [eiseres] geleden schade in (im)materiële zin inclusief de wettelijke rente en de buitenge-rechtelijke incassokosten vanaf de datum van het ongeval op 24 december 1993 althans vanaf enige latere datum door de rechtbank in goede justitie te bepalen, in die zin dat wanneer de een betaalt de ander daarvoor eveneens gekweten zal zijn, bij begroting vast te stellen danwel nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; -zal bepalen dat gedaagden aan [eiseres] een voorschot van ? 10.000,00 dienen te voldoen na het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis in deze zaak; -gedaagden zullen veroordelen in de kosten van de procedure. 1.4.[gedaagde] heeft tegen de vordering verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de vordering en tot veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding, uitvoer-baar bij voor-raad. In beide zaken: 2.De rechtbank zal de gevoegde zaken gezamenlijk behandelen nu deze beide uitgaan van de zelfde gebeurtenis -het ongeval- en daaruit voortvloeiende vragen aan de rechtbank ter beslissing voorleggen. De vaststaande feiten 3.Tussen partijen staat als gesteld en niet of onvoldoende betwist, alsmede op grond van de niet-betwiste inhoud van de overgelegde producties onder meer het volgende vast: 3.1.Op 24 december 1993 omstreeks 17.21 uur heeft op de Plattedijk te Lemmer (gemeente Lemsterland) ter hoogte van Hotel Iselmar op de daar aanwezige kruising een ongeval plaatsge-vonden. Daarbij is [gedaagde] -op grond van de WAM verzekerd bij FBTO- rijdend met zijn auto over de Plattedijk, een voorrangsweg, in de richting van Balk, gebotst op de 15-jarige invalide dochter van [eiseres], [de dochter van eiseres], die met haar invaliden-voertuig bezig was de Plattedijk vanaf de ventweg naar Hotel Iselmar over te steken. Tengevolge van de botsing is [de dochter van eiseres] overleden. 3.2.[gedaagde] is door de kantonrechter te Heerenveen op 24 maart 1995 veroor-deeld tot een geldboete van ? 375,00 wegens het bij het naderen van een kruising of splitsing niet zodanig regelen van zijn snelheid dat hij in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was. Tegen dit vonnis is geen rechtsmiddel aangewend. 3.3.[gedaagde] heeft ten tijde van het ongeval tenminste 99 km/h gereden waar 80 km/h is toegestaan. Vier deskundigen hebben zich als volgt uitgelaten over de minimale en maximale door [gedaagde] gereden snelheid: 3.3.1.De Gier van het Bureau Ongevalsanalyse en Voertuigtechniek van de Divisie Algemene Ondersteuning van de Politie Friesland heeft berekend dat de snelheid van het motorvoer-tuig kort vóór en tijdens de botsing heeft gelegen tussen de minimale waarde van 99 km/h en een maximale waarde van 136 km/h. 3.3.2.Klootwijk van TNO Wegtransportmiddelen heeft geconcludeerd dat uit de berekeningen een minimale snelheid van de personenauto van 99 km/h volgt, terwijl voor de maximale snelheid 119 km/h kan worden aangehouden. 3.3.3.Schmedding van Ingenieurbüro Schimmelpfennig + Becke heeft geconclu-deerd "Auf Basis der zunächst nicht anfechtbaren Verzögerungswerte des Pkw, die allenfalls zu niedrig als zu hoch erscheinen, ergibt sich eine Mindestkollisions- bzw. Annäherungsgeschwindigkeit des Pkw van 110 km/h. Selbige kann bis in einen Bereich von knapp 150 km/h reichen." 3.3.4.Meylink van de Technische Universiteit Eindhoven -uitgaande van de rapporten van De Gier en Schmedding- is gekomen tot een minimale snelheid van [gedaagde] van 113 km/h en een maximale van 148 km/h. 3.4.De botsing heeft zich voorgedaan op het kruisingsvlak op ongeveer 6,1 meter vanaf de voor [gedaagde] linkerzijde van de weg die ter plaatse uit drie rijstroken bestaat: uiterst links die voor het [gedaagde] tegemoetkomend verkeer, in het midden de voorsor-teer-stroo-k voor linksafslaand verkeer en rechts de rijstrook van [gedaagde]. De rijstroken zijn ongeveer 2,9 meter breed. 3.5.Ten tijde van het ongeval was het donker en regende het. 3.6.Het kruisingsvlak waarop het ongeval heeft plaatsgevonden was verlicht door straatverlichting. 3.7.Met haar invalidenvoertuig kon [de dochter van eiseres] een snelheid bereiken van maximaal 6 km/h. Het invalidenvoer-tuig was voorzien van een voor- en achterver-lich-tingsinstallatie en zijreflec-to-ren. 3.8.[eiseres] heeft de botsing gehoord en meteen daarna de gevolgen gezien. Na het ongeval is [eiseres] tenminste een jaar onder psychiatrische en psychotherapeutische behande-ling geweest. 4.Het standpunt van [eiseres] 4.1.[gedaagde] heeft het ongeval veroorzaakt. Hij heeft onvoorzichtig gereden door met te hoge snelheid, bij duisternis en regen, de kruising te naderen zonder vaart te minde-ren. Uit het botspunt op de weg en de beschadi-ging van zijn auto volgt dat [gedaagde] deels over de voorsorteer-strook, althans niet rechts op de eigen rijstrook heeft gereden. Ook heeft [gedaagde] alcohol genuttigd alvorens te gaan autorijden hetgeen zijn reactie-snelheid niet ten goede kan zijn gekomen. Omdat [gedaagde] de situatie ter plaatse goed kende heeft hij waarschijn-lijk zeer hard gereden. 4.2.Op de verlichte kruising was de invalidenwagen met [de dochter van eiseres] goed zichtbaar. Bovendien voerde de invalidenwagen verlichting die ook vanaf de zijkant te zien was, had deze zijreflectoren en droeg [de dochter van eiseres] een lichtgevende jas. 4.3.[de dochter van eiseres] behoort als invalide kind van 15 jaar, gebruik makend van een invalidenvoertuig dat niet als motorrijtuig beschouwd kan worden, de bescherming te genieten van artikel 31 lid 1 WVW (oud), zeker nu [gedaagde] rechtens verwijt kan worden gemaakt. [de dochter van eiseres]'s eventuele eigen schuld is dermate gering dat die wegvalt tegen die van [gedaagde], althans behoort op grond van de billijkheid [gedaagde] voor het geheel aansprakelijk te zijn. 4.4.De schade welke [eiseres] vergoed wil hebben is een rechtstreeks gevolg van het door [gedaagde] veroorzaakte ongeval en bestaat uit de kosten van lijkbezorging, het gemis van uitkeringen na het overlijden van [de dochter van eiseres] waarmee [eiseres] in haar onderhoud heeft voorzien. 4.5.[eiseres] wil ook de schade door psychisch letsel -onder meer in de vorm van angsten, depressiviteit, slaapstoornissen, depersonalisering, suïcidale neigingen en concentratiestoornissen- vergoed hebben op de grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW. Bedoelde "schrikschade" is een gevolg van het feit dat [eiseres] het ongeval heeft horen gebeuren en de gevolgen daarvan direct daarna heeft moeten aanschouwen: het wrak van de auto van [gedaagde], dat van de rolstoel en het zwaar verminkte lichaam van haar dochter [de dochter van eiseres]. 5.Het standpunt van [gedaagde] 5.1.Waar [de dochter van eiseres] de weg is overgestoken was het donker en [gedaagde] heeft haar invalidenwagen niet kunnen zien. Het ongeval is veroorzaakt door [de dochter van eiseres] die plotseling de weg is overgestoken zonder [gedaagde] voorrang te verlenen. [Gedaagde] beroept zich op overmacht. 5.2.De snelheid van [gedaagde] -door TNO berekend op 99 tot 119 km/h- is causaal niet relevant. Gelet op het gedrag van [de dochter van eiseres] zou de botsing ook hebben plaatsgevonden bij 80 km/h. [Gedaagde] heeft rechts gereden, op de eigen rijstrook. 5.3.De invalidenwagen van [de dochter van eiseres] is een motorrijtuig waardoor [gedaagde] voor hoogstens 50% mede-aansprakelijk is. Eventuele schuld van [gedaagde] valt weg tegen de eigen schuld van [de dochter van eiseres]. 5.4.De enige schade waarvoor [gedaagde] eventueel aansprakelijk is zijn de kosten van lijkbezorging. 5.5.De psychische schade van [eiseres] welke een gevolg is van het verlies van haar dochter [de dochter van eiseres] -de affectieschade- komt niet voor vergoeding in aanmerking. Er is geen grond, gezien het wettelijk systeem, voor aansprakelijkheid voor schrikschade. Een opmerking van de minister in de memorie van antwoord bij de invoeringswet van boek 6 bij artikel 6:106 lid 1 sub b BW geeft daarvoor geen mogelijk-heid. [Gedaagde] heeft door (moge-lijk) een rechtsregel jegens [de dochter van eiseres] te schenden niet tevens onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres]. Beoordeling van het geschil 6.De rechtbank zal in de eerste plaats een beslissing nemen over de vraag of het invalidenvoertuig een motorrijtuig in de zin van artikel 31 WVW (oud) is. Voor de omvang van de aansprakelijkheid is verder van belang het oordeel over de mate van schuld aan het ongeval van zowel [gedaagde] als [de dochter van eiseres]. Tenslotte komen de verschillende schadevorde-ringen van [eiseres] aan de orde. 7.Het invalidenvoertuig van [de dochter van eiseres] behoort naar het oordeel van de rechtbank niet als een motorrijtuig te worden beschouwd. 7.1.[gedaagde] heeft op zichzelf terecht gesteld dat een invalidenvoertuig als dat van [de dochter van eiseres] valt onder de definitie van het begrip motorrijtuig in de WVW. Ten aanzien van een dergelijk invalidenvoertuig is deze definitie echter strijdig met de bedoeling van artikel 31 WVW (oud), thans 185 WVW, dat de bescherming van zwakke verkeersdeelnemers beoogt. De rechtbank is van oordeel dat die beschermingsgedachte dient te prevaleren. Daartoe acht de rechtbank het volgende van belang. 7.2.Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de wetgever invalidenvoertuigen, als die van [de dochter van eiseres], welbewust onder de definitie van motorrijtuigen heeft willen brengen en zo doende bestuurders van die invalidenvoertuigen, als [de dochter van eiseres], de bescherming van artikel 31 WVW (oud) heeft willen onthouden. Zoals in de doctrine veelvuldig gesteld wordt vindt de definitie van motorrijtuig haar oorsprong in de Motor- en Rijwiel-wet 1905 en is die gebaseerd op de eerste verschijningsvormen van motorrijtuigen en hun eigenschap "auto-mobiel" te zijn. 7.3.In het Wetsontwerp verkeersongevallen (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997, 25 759) volgt de wetgever in artikel 1202 sub a voor motorrijtuigen de definitie van artikel 1 lid 1 sub c WVW, echter "met uitzondering van rolstoelen met een eigen aandrijving waarmee door een gehandicapte aan het verkeer wordt deelgenomen". Blijkens de memorie van toelichting (idem, nrs 1-2) is het doel van de bepaling de bestuurder van een dergelijke rolstoel een gelijke bescherming te bieden als voetgangers en fietsers omdat die bestuurder even kwetsbaar, zo niet kwetsbaarder is. 7.4.Haar invalidenvoertuig is voor [de dochter van eiseres] geweest wat voor (meer) valide mensen de benen zijn: zij heeft zich met het voertuig kunnen voortbewegen. Zij heeft dat die avond ook gedaan als ware zij een voetganger. Samen met een vriend die te voet is gegaan, heeft zij de hond uitgelaten. Van belang is dat met het invalidenvoertuig [de dochter van eiseres] een snelheid kon bereiken van maximaal 6 km/h. Een voetganger die er stevig de pas in zet, laat staan gaat joggen of rennen, is (behoorlijk veel) sneller en daarmee "verkeers-gevaarlijker" maar blijft de bescherming van artikel 185 WVW genieten. [de dochter van eiseres] in haar bovenomschreven en verder uit de producties blijkende invalidenvoertuig behoort die bescherming ook te hebben. Daar komt bij dat een invalidenvoertuig als dat van [de dochter van eiseres] van afstand als zodanig te herkennen is. 7.5.Onverkorte toepassing van de definitie van artikel 1 lid 1 sub c WVW met als resultaat de onthouding van [de dochter van eiseres] van de bescherming van artikel 185 WVW levert naar het oordeel van de rechtbank een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaan-vaardbaar resultaat op. 7.6.De slotsom van bovenstaande is dat [gedaagde] -bij afwezigheid van overmacht, lees hierna- voor tenminste 50% aansprakelijk is. 8.De rechtbank overweegt dat [gedaagde], door bij duisternis en regen aanmerkelijk harder te rijden dan ter plaatse toegestaan, terwijl hij een kruising naderde, zich zodanig verkeersgevaarlijk heeft gedragen dat de kwalijke gevolgen daarvan in beginsel voor zijn rekening behoren te komen en hij derhalve in beginsel ook voor de overige 50% aansprakelijk is. Van overmacht aan de zijde van [gedaagde] is geen sprake. 8.1.Het feit dat [gedaagde] de situatie ter plaatse goed kende, strekt daarbij naar het oordeel van de rechtbank ten nadele van [gedaagde]. Behalve dat hij wist een kruising te naderen, wist hij dat bij die kruising zich het Hotel Iselmar bevond en er dus een kans bestond dat er overstekende voetgangers zouden zijn. 8.2.De rechtbank neemt voorts aan, op grond van het rapport van De Gier en overgelegde foto's die het botspunt aangeven en de beschadigde auto tonen, dat [gedaagde] met de linkerwielen over de voorsorteerstrook heeft gereden en daarmee de ononderbroken dubbele lijn heeft overschreden. [Gedaagde] heeft de stelling van [eiseres] op dit punt bovendien niet anders weer-sproken dan met de mededeling dat die op niets is gebaseerd zonder op dit punt een gemotiveerde andere versie te geven. Dat is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. 9.De aansprakelijkheid van [gedaagde] die op grond van rechtsoverweging 7 en 8 uitgangspunt is, kan (deels) komen te vervallen wanneer die (deels) bij [de dochter van eiseres] zelf behoort te liggen. 9.1.De rechtbank is van oordeel dat [de dochter van eiseres] onvoorzichtig de weg is overgestoken en daarmee ook zelf deels schuld heeft aan het haar overkomen ongeval. De mate van deze schuld is voor de rechtbank echter geen reden [de dochter van eiseres] in enige mate aansprakelijk te achten. 9.2.Blijkens het rapport van De Gier: - is [de dochter van eiseres] gedurende ruim 3,5 seconde op het verlichte kruisings-vlak geweest alvorens [gedaagde] tegen haar opbotste; - heeft die botsing plaatsgevonden op de rijstrook van [gedaagde] op een plaats gelegen op ongeveer 30 cm van de linkerzijde daarvan; - is de zichtafstand rekening houdend met de minimale snelheid van de auto 101 meter geweest. De Gier concludeert, ondersteund door Schmedding die spreekt over "problemlos vermeidbar" ten aanzien van de botsing, dat bij normale snelheid het voertuig ruimschoots tot stilstand had kunnen komen. 9.3.De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat wanneer [gedaagde] zich aan de maximaal toegestane snelheid zou hebben gehouden en bovendien vanwege de duisternis, de regen en het naderen van de kruising, snelheid zou hebben verminderd en voorts geheel rechts zou hebben gereden, het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden. Anders dan [gedaagde] beweert kan de rechtbank uit diens verklaring afgelegd aan de politie, alsmede uit die van de door de politie gehoorde getuige De Boer, niet afleiden dat bij een snelheid van 80 km per uur de botsing ook niet te vermijden zou zijn geweest. Het gaat in die verklaring om de (zeer) subjectief gekleurde belevenis van het gebeuren en zeker niet om een voldoende gemotiveerde ontkenning van de bevindingen van De Gier en Schmedding welke door [eiseres] aan haar stellingen op dit punt zijn ten grondslag gelegd. 9.4.Ook het door [gedaagde] overgelegde rapport van Klootwijk van TNO weerlegt bovengenoemde conclusie van De Gier en Schmedding niet. Klootwijk heeft blijkens zijn rapport het projectdossier geanalyseerd, bij welke analyse hem onder meer de rapporten van De Gier en Schmedding ter beschikking stonden. In de zaak met rolnummer 96/488: 10.De slotsom van hetgeen hierboven is overwogen is dat de door [eiseres] gevraagde verklaring voor recht zal kunnen worden gegeven en dat zij voor het bepalen van de hoogte van de te vergoeden schade een schadestaatprocedure kan starten. Tot die te vergoeden schade zullen in ieder geval behoren de kosten van lijkbezorging ten bedrage van DM 7.952,41, met de daarover berekende buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente vanaf 24 december 1993. Dit bedrag begroot de rechtbank voorlopig op DM 11.750,00, hetwelk bij wege van voorschot zal worden toegewezen. 11.Uit de producties blijkt dat de uitkering welke [de dochter van eiseres] bij leven heeft ontvangen een hoogstpersoonlijke uitkering is geweest, kennelijk met de strekking de kosten welke haar thuisverpleging hebben meegebracht te dekken. Niet gesteld en laat staan aanneme-lijk gemaakt is door [eiseres] dat de uitkering (deels) ter dekking van de kosten van levenson-derhoud van [eiseres] heeft gediend. Op dit punt zal de rechtbank het gevorderde voorschot op de schadevergoeding afwijzen. 12.[eiseres] wordt weliswaar op een deel van haar vordering in het ongelijk gesteld doch de rechtbank ziet hierin geen reden tot compensatie van de proceskosten. Voor wat betreft de essentie van de onderhavige zaak -de toedracht van het ongeval en de verantwoordelijkheid daarvoor- wordt [eiseres] volledig in het gelijk gesteld. In de zaak met rolnummer 97/351: 13.Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of [eiseres] zelf schade heeft geleden in de vorm van geestelijk letsel en/of de aantasting in haar persoon doordat zij -kort gezegd- het [de dochter van eiseres] overkomen ongeval heeft gehoord en direct daarna de gevolgen heeft gezien. [eiseres] stelt dat zij schrikschade heeft geleden. [Gedaagde] verweert zich door te stellen dat wat [eiseres] schrikschade noemt deels affectieschade is, door het standpunt in te nemen dat op basis van artikel 6:106 lid 1 sub b BW -ondanks een opmerking van de minister in de memorie van antwoord in die richting- geen schrikschadde vergoed kan worden en tenslotte met een beroep op het ontbreken van relativiteit. 14.Anders dan [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat onder omstandigheden schrikschade voor vergoeding in aanmerking komt. Terecht doet [eiseres] in dat verband een beroep op de meergenoemde uitlating van de minister en op het arrest van de Hoge Raad van 8 april 1983 (NJ 1984/717, Van der Heijden/Holland). Daarbij kan gevoegd worden hetgeen in de doctrine op dit punt naar voren komt zowel in Nederland als de omringende landen: deze vorm van schade komt onder omstandigheden voor vergoeding in aanmerking (Lindenbergh, RMT 1977, blz 178 e.v.). Dit betekent dat het verweer van [gedaagde] dat in het algemeen deze schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, wordt verworpen. 15.Erkend althans niet weersproken zijn de volgende omstandigheden: -[eiseres] heeft het ongeval gehoord en direct daarna de gevolgen gezien: het wrak van de auto, het wrak van het invalidenvoertuig en het verminkte levenloze lichaam van haar dochter [de dochter van eiseres]; -[eiseres] heeft een bijzondere band gehad met haar dochter [de dochter van eiseres], veroorzaakt door de handicap van [de dochter van eiseres]; -[eiseres] is na het overlijden van [de dochter van eiseres] meer dan een jaar onder psychiatrische en psychotherapeutische behandeling geweest. De rechtbank is van oordeel dat wanneer het beginsel geaccepteerd is dat onder omstan-digheden schrikschade voor vergoeding in aanmerking komt, die omstandigheden zich zeker in de onderhavige zaak voordoen: een moeder die rechtstreeks betrokken is bij het dodelijk ongeval van haar gehandicapte dochter. 16.Dat [eiseres] die als moeder direct betrokkenen is geworden bij het dodelijk ongeval van haar dochter [de dochter van eiseres] daardoor psychische schade kan oplopen is voorzienbaar geweest voor [gedaagde] door wiens schuld het ongeval is veroorzaakt. Deze heeft daardoor ook jegens [eiseres] onrechtmatig gehandeld. 17.De rechtbank acht het gewenst, alvorens tot een oordeel te komen over de psychische gevolgen van het ongeval bij [eiseres], een deskundigenonderzoek gelasten. Aan de deskundige(n) kan (kunnen), mede gelet op het verweer van [gedaagde] op dit punt, de volgende vragen gesteld worden: welk deel van het door [eiseres] tengevolge van het ongeval van [de dochter van eiseres] opgelopen psychisch letsel is zogenoemde schrikschade en een gevolg van het horen van het onge-val en het aanschouwen van de gevolgen daar-van, en welk deel is zogenoemde affec-tieschade, schade tengevolge van (de verwerking van) het verlies van [de dochter van eiseres]? wat wilt u verder nog opmerken wat van belang zou kunnen zijn voor een juiste beoordeling van deze zaak? Alleen de psychische schade die als schrikschade kan worden gekwalificeerd komt voor vergoeding in aanmerking. Partijen zullen de gelegenheid krijgen bij akte ter rolle zich uit te laten over de aan de deskundi-ge(n) te stellen vragen, voorstellen te doen over het aantal deskundigen en zo mogelijk namen van in aanmerking komende deskundigen te noemen. [Eiseres] zal als eerste een akte kunnen nemen. 18.Alle verdere beslissingen zullen worden aangehouden. BESLISSING De rechtbank, recht doende, In de zaak met rolnummer 96/488: verklaart voor recht dat [gedaagde] jegens [de dochter van eiseres] een onrechtmatige daad heeft gepleegd waardoor hij en zijn WAM-verze-keraar FBTO jegens [eiseres] aansprakelijk zijn voor de materiële schade waaronder de buiten-gerechte-lijke incassokosten, nader op te maken bij staat en vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 december 1993 tot aan de dag van de betaling; veroordeelt FBTO en [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen als voorschot op de nader vast te stellen schadevergoeding, tegen kwijting, DM 11.750,00, in dier voege dat wanneer de een betaalt de ander daarvoor eveneens gekweten zal zijn; verwijst FBTO en [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze beslis-sing aan de zijde van [eiseres] in totaal begroot op ? 2.238,80 veroordeelt mitsdien FBTO en [gedaagde] tot betaling aan: - A. de griffier van deze rechtbank voor: - het in debet gestelde vast recht? 175,00 - de deurwaarder voor het uitbrengen van de dagvaarding? nihil - salaris procureur? 1.720,00 derhalve in totaal ? 1.895,00 met welk bedrag de griffier zal dienen te handelen overeenkom-stig het bepaal-de in artikel 57b Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; B. [Eiseres] voor: -het niet in debet gestelde vast recht ? 175,00 -kosten van de dagvaarding ? 168,80 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde; In de zaak met rolnummer 97/351: verwijst de zaak naar de rol van 6 januari 1999 voor het nemen van een akte door [eiseres] als bedoeld in rechtsover-we-ging 17; houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door de mrs R. Giltay, als voorzitter, U. van Houten en R.Tj. Terpstra en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 16 december 1998.