Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1053

Datum uitspraak1999-10-11
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers228/99
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN Uitspraak 11 oktober 1999 Kort gedingnummer 228/99 Zaaknummer 36726 VONNIS van de president van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, in de zaak van: [eiseres], wonende te [B] hierna ook te noemen de vrouw, procureur mr. Th. Kremers, tegen [gedaagde] wonende te [B], verblijvende in het Huis van Bewaring te [Y], hierna ook te noemen de man, procureur mr. H. de Jong. PROCESGANG De vrouw heeft bij dagvaarding in kort geding gevorderd dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en op alle dagen en uren: 1. de man zal worden verboden om binnen twee dagen na de betekening van het ten deze te wijzen vonnis op geen enkele wijze, direct of indirect, persoonlijk, telefonisch, schriftelijk dan wel op andere wijze in contact te treden met de vrouw, met bepaling dat de vrouw de veroordelingen in het in dezen te wijzen vonnis bij lijfsdwang ten uitvoer kan leggen en voorts met bepaling dat de man bij iedere overtreding van het ten deze te wijzen vonnis een dwangsom zal verbeuren van f.500,00 per overtreding; 2. de man zal worden verboden om met ingang van de dag dat hij [Y], althans om binnen twee dagen na de betekening van het ten deze te wijzen vonnis zich te begeven naar dan wel aanwezig te zijn in [B], althans in een gebied begrensd door de straten [Y] met bepaling dat de vrouw de veroordelingen in het in dezen te wijzen vonnis bij lijfsdwang ten uitvoer kan leggen en voorts met bepaling dat de man bij iedere overtreding van het ten deze te wijzen vonnis een dwangsom zal verbeuren van f. 500,00 per overtreding; 3. de man zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Behandeling ter openbare zitting vond plaats op 6 september 1999, ter gelegenheid waarvan partijen hun standpunten hebben doen toelichten door hun raadslieden. Mr. Kremers heeft daarbij het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen. Vervolgens hebben partijen, onder overlegging van de stukken -waarvan de inhoud als hier ingelast geldt-, vonnis gevraagd. RECHTSOVERWEGINGEN vaststaande feiten 1. Als gesteld en erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de niet betwiste inhoud van producties, staan tussen partijen in dit kort geding voorlopig de volgende feiten vast: 1.1 Partijen zijn met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 8 september 1999 is door de rechtbank te Leeuwarden als voorlopige voorziening in de zin van artikel 1:822 Rv. bepaald dat de vrouw bij uisluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning. Daarbij is de man bevolen die woning te verlaten en niet meer te betreden. 1.2 In de nacht van 24 op 25 september 1999 heeft de man zich, na een deurraam te hebben vernield, tegen de wil van de vrouw toegang verschaft tot de echtelijke woning. Daar heeft hij de vrouw mishandeld. 1.3 In verband hiermee is de man op 25 september 1999 aangehouden. Hij bevindt zich thans nog in hechtenis. standpunt vrouw 2. De vrouw stelt -zakelijk weergegeven- dat de man haar heeft geslagen en -na haar kleding te hebben vernield- verkracht. Voorts heeft hij haar geruime tijd tegen haar wil vastgehouden. Tevens heeft hij haar bedreigd met de dood. Zij heeft hiervan aangifte gedaan bij de politie. De vrouw stelt door diens gedragingen zeer bang te zijn voor de man. Zij vreest dat hij haar in de toekomst opnieuw op gelijksoortige wijze zal gaan lastig vallen. Op grond hiervan stelt zij thans een spoedeisend belang te hebben bij oplegging aan de man van de door haar gevorderde verboden. standpunt man 3. De man erkent dat hij de echtelijke woning is binnengedrongen en dat hij de vrouw heeft geslagen. Hij stelt -zakelijk weergegeven- geen bezwaar te hebben tegen een beperkt straat- en contactverbod. Hij wenst de mogelijkheid te behouden om in [B] naar het maatschappelijk werk, naar het gemeentehuis, naar de dokter, de apotheek en naar de winkel te kunnen gaan. Ook wenst hij de vrouw brieven te kunnen schrijven. beoordeling 4. Gelet op het extreem bedreigende karakter van de gedragingen van de man jegens de vrouw en de omstandigheid dat niet valt uit te sluiten dat de man in deze in herhaling zal vervallen, heeft de vrouw naar het oordeel van de president een spoedeisend belang bij toewijzing van haar vorderingen. 4.1 De man heeft op dit moment geen onderdak in [B], terwijl zijn sociaal leven zich daar ook niet afspeelt. De voorzieningen waarvan de man in [B] gebruik wil blijven maken liggen in de omgeving van de echtelijke woning en daarmee ook binnen het gebied waarvoor de vrouw in ieder geval een verblijfsverbod jegens de man wenst. Deze voorzieningen kan de man ook elders vinden. De president gaat ervan uit dat de man voor de afwikkeling van zijn zaken niet meer lijfelijk in [B] aanwezig behoeft te zijn. Voor de vrouw bestemde brieven kan hij richten aan haar raadsvrouw. Gelet hierop zijn in hetgeen de man naar voren heeft gebracht geen argumenten gelegen om niet het primair gevorderde plaatsverbod toe te wijzen. 4.1.1 Daarbij overweegt de president dat niet gezegd kan worden dat bij toewijzing van het gevorderde de man onevenredig in zijn bewegingsvrij-heid zal worden beperkt, gelet enerzijds op het beoogde doel van het gevorderde, te weten bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de vrouw, en anderzijds op de grove wijze waarop de man inbreuk daarop heeft gemaakt en op de -geenszins denkbeeldige- kans op herhaling daarvan. 4.2 De president zal aan de op te leggen verboden een maximum termijn verbinden van één jaar. 4.3 Het is aannemelijk dat de bedreiging die van financiële sancties uitgaat onvoldoende zal zijn om de man ervan te weerhouden de in het dictum weeregeven verboden te overtreden. Gelet hierop en op de ernst van de dreiging die van de man uitgaat voor de vrouw, zal de president de op te leggen dwangsommen inwisselbaar laten zijn tegen uitoefening van lijfsdwang en wel zo dat iedere dwangsom van f.500,00 inwisselbaar zal zijn -ter keuze van de vrouw- voor drie dagen lijfsdwang. 4.3.1 Voorts acht de president termen aanwezig om aan het totaal van de dwangsommen een maximum te verbinden van f. 10.000,00 en daarbij het maximum aantal dagen dat lijfsdwang kan worden uitgeoefend te bepalen op 60, met dien verstande en dat telkens wanneer één van deze dwangmiddelen wordt aangewend, beide maxima tegelijkertijd naar rato dienen te worden verminderd, dus respectievelijk met f. 500,00 en met drie dagen. Dit laat uiteraard onverlet, dat bij voortgaande overtreding van dit kort-gedingvonnis oplegging van hogere dan bovengenoemde maxima kan worden gevorderd, dan wel hernieuwde opleg-ging van genoemde dwangmiddelen. 5. De proceskosten zullen worden gecompenseerd, nu partijen echtelieden zijn. BESLISSING De president, rechtdoende in kort geding: verbiedt de man vanaf de datum van betekening van dit vonnis tot één jaar daarna direct of indirect, in persoon, telefonisch, schriftelijk, dan wel op een andere wijze contact op te nemen met de vrouw; verbiedt de man vanaf de datum van betekening van dit vonnis tot één jaar daarna zich te begeven in [B]; bepaalt daarbij dat de man voor iedere keer dat hij één van de bij dit vonnis opgelegde verboden overtreedt ter keuze van de vrouw hetzij aan de vrouw een dwangsom verbeurt van f. 500,00 (vijfhonderd gulden) hetzij voor de duur van drie keer 24 uur in gijzeling kan worden genomen; stelt het maximum van de te verbeuren dwangsommen vast op f. 10.000,00 (tienduizend gulden); bepaalt dat telkens wanneer de man drie keer 24 uur in gijzeling wordt genomen voormeld maximumbedrag moet worden verminderd met f. 500,00; stelt het maximum aantal dagen dat de man in gijzeling kan worden genomen op 60; bepaalt dat telkens wanneer de man een dwangsom van f. 500,00 verbeurt voormeld maximum aantal dagen dient te worden verminderd met drie dagen; verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.S.L. Bosch, fungerend president, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 oktober 1999, in tegenwoordigheid van de griffier. 18