Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1109

Datum uitspraak1998-03-31
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers96/0386
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem belastingkamer nummer 96/0386 U i t s p r a a k Het gerechtshof te Arnhem, derde enkelvoudige belastingkamer; Gezien het beroepschrift van *X, wonende te *Z, ingekomen op 6 maart 1996 en gericht tegen de uitspraak d.d. 13 februari 1996 van de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen *P op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem voor het jaar 1993 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen; Gezien de overige stukken, waaronder de door belanghebbendes gemachtigde overgelegde notities van zijn bij de mondelinge behandeling gehouden pleidooi welke als in deze uitspraak ingelast moeten worden beschouwd, het proces-verbaal van de door het hof op 28 oktober 1997 gedane mondelinge uitspraak en een schriftelijk verzoek van belanghebbendes gemachtigde de mondelinge uitspraak door een schriftelijke te vervangen; Gehoord in de zitting van 14 oktober 1997 te Arnhem belanghebbende, bijgestaan door zijn vader * en zijn gemachtigde *, alsmede de inspecteur voornoemd; Overwegende, dat bij de uitspraak, waarvan beroep, de bovenvermelde aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 19.305,– met inachtneming van een belastingvrije som van ƒ 5.769,–, is gehandhaafd; Overwegende, dat belanghebbende in beroep vermindering van de aanslag verzoekt tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 10.489,– met inachtneming van een belastingvrije som van ƒ 5.280,–, terwijl de inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak; Overwegende, dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt: 1.1. Belanghebbende, geboren in 1975, heeft ter zitting zijn verzoek zijn vader als getuige te laten horen ingetrokken en in plaats daarvan gevraagd zijn vader bij de mondelinge behandeling tot bijstand aanwezig te laten zijn. 1.2.Belanghebbende exploiteert in de vorm van een eenmanszaak een markthandel in *a. Hij is in verband daarmee op 36 dagen in het jaar aanwezig op diverse markten. Tussen partijen is niet in geschil dat met deze werkzaamheden op zichzelf beschouwd, minder dan het in artikel 44m, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, tekst 1993 (de Wet) genoemde aantal van 1225 uren is gemoeid geweest. 1.3.Belanghebbende, wiens onderneming in het onderhavige jaar nog in de beginfase verkeerde, heeft de dagen die hij niet nodig had voor zijn eigen markthandel, aangewend ter assistentie van zijn vader die eveneens, in de vorm van een vennootschap onder firma met diens echtgenote (hierna: de VOF), een markthandel in *a drijft en gedurende het onderhavige jaar arbeidsongeschikt was. Met die assistentie zijn 204 dagen in het onderhavige jaar gemoeid geweest. 1.4.Ter zake van deze werkzaamheden heeft belanghebbende eind 1994 de VOF een bedrag van ƒ 17.625,- (inclusief omzetbelasting) gefactureerd. 1.5.Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar een winst aangegeven van ƒ 19.305,-. Tot de winst heeft hij gerekend, naast de bruto omzet uit de eigen markthandel van ruim ƒ 16.200,- de per ultimo 1993 bestaande vordering ter zake van bedoelde werkzaamheden - exclusief omzetbelasting - op de VOF ten belope van ƒ 15.000,-; Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vraag betreft of belanghebbende de onder 1.4. bedoelde werkzaamheden terecht heeft aangemerkt als werkzaamheden verricht in het kader van zijn onderneming; Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat daaraan ter zitting - afgezien van hetgeen onder de vaststaande feiten is opgenomen - nog het volgende, zakelijk weergegeven, is toegevoegd: Namens en door belanghebbende: 2.1.De zich bij de pleitnota bevindende bijlagen uit het boek zijn bijgevoegd om aan te geven welke markten er zijn geweest. 2.2.De geschetste meeloopsituatie is noodzakelijk. Je kunt namelijk niet zomaar 's morgens op de markt gaan staan. Je moet afwachten of er plaats is. Als er iemand ziek is, wordt die plaats verloot. Je moet dus iedere week terugkomen. Het kan jaren duren voordat je een vaste standplaats hebt. Bij belanghebbendes vader heeft het tussen de 8 a 9 jaar geduurd voordat hij in *Q een vaste standplaats had. 2.3.De markten die op naam van belanghebbendes vader staan, zijn dus die markten waar vader ook werkelijk heeft gestaan. Belanghebbende heeft in plaats van zijn vader op die markten gestaan. 2.4.Het door belanghebbende gefactureerde bedrag van ƒ 15.000,– is als volgt berekend: het aantal bij vader gewerkte uren ? het vastgestelde uurloon van ƒ 74,–. 2.5.Belanghebbende wilde voor zichzelf beginnen. Omdat vader in het onderhavige jaar ziek werd, heeft belanghebbende toen de werkzaamheden aangenomen. Belanghebbende had zijn eigen onderneming en werkte voor eigen risico. Hij heeft geheel zelfstandig op zo'n 20 markten gewerkt. 2.6.De door de inspecteur aangehaalde 3 dagen zijn veroorzaakt door een computerfout. Je kunt natuurlijk niet op twee markten tegelijk staan. Door de inspecteur: 3.1.In de pleitnota staan 26 januari, 3 mei en 20 september, als dubbele markten geboekt. Voorts gelooft hij de opsomming van belanghebbende wel. 3.2. Voor dit geding kan belanghebbende geacht worden de verklaring, bedoeld in de Resolutie van 1 juli 1988, nr. DB 88–8723 te hebben afgelegd; Overwegende omtrent het geschil: 4.1.Tussen belanghebbende en de VOF is kennelijk een door hen redelijk geachte dagvergoeding afgesproken van circa ƒ 74,- voor de door belanghebbende te verrichten waarnemingen. Belanghebbende heeft niet gesteld noch is gebleken dat de dagvergoeding afhankelijk is van de op die marktdag behaalde omzet. 4.2.Aldus heeft belanghebbende de desbetreffende werkzaamheden niet voor eigen rekening en risico, maar voor die van de VOF verricht. Daaraan doet niet af dat indien belanghebbende bijvoorbeeld door ziekte niet kon werken, hij geen vergoeding ontving. Dat is immers niet ongebruikelijk bij het verrichten buiten verband van dienstbetrekking van werkzaamheden. 4.3.De hiervoor onder 3 getrokken conclusie is in overeenstemming met belanghebbendes stelling in zijn bezwaarschrift dat hij „zich op basis van een soort managementovereenkomst verhuurt aan de onderneming van zijn vader”. 4.4.In dezen is niet van doorslaggevende betekenis dat belanghebbende bij de werkzaamheden een zekere zelfstandigheid genoot. 4.5.Overeenkomstig het gelijkluidende subsidiaire standpunt van belanghebbende moet het belastbaar inkomen met ƒ 750,- worden verminderd. 4.6.Het beroep van belanghebbende is derhalve ten dele gegrond. 5. Proceskosten Het hof berekent de vergoeding voor belanghebbendes proceskosten in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures op 2 ? ƒ 710,- ? 0,5 = ƒ 710,-. Recht doende: Het gerechtshof - vernietigt de uitspraak waarvan beroep en vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 18.555,-; - veroordeelt de inspecteur voor een bedrag van ƒ 710,- in de proceskosten van belanghebbende, te vergoeden door de Staat der Nederlanden; - gelast de inspecteur aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ƒ 75,- te vergoeden. Aldus gedaan te Arnhem op 31 maart 1998 door mr Haas, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Vermeulen–Post als griffier. (I.B. Vermeulen–Post) (N.E. Haas) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 31 maart 1998