Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1110

Datum uitspraak1996-03-31
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers96/0589
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem derde enkelvoudige belastingkamer nummer 96/0589 U i t s p r a a k op het beroep van X v.o.f. te Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Chef van de afdeling Wnanciën en belastingen van de gemeente Tiel (hierna: de ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen het na te melden gevorderde bedrag aan leges. 1. Gevorderd bedrag en bezwaar 1.1. Bij schriftelijke kennisgeving van 3 augustus 1995, verzonden op 4 augustus 1995, kenmerk A, is van belanghebbende ƒ 14 017,50 gevorderd aan gemeentelijke leges voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer voor een taxibedrijf aan de a-straat 1 te Z, welk bedrag bestaat uit: ‘– Kosten externe adviseur (artikel 6.2.1), overeenkomstig de aan u gezonden begroting d.d. 27 juli 1995 ƒ 9 357,50 – Gem. Leges (art. 6.1, categorie 3) ƒ 4 660,–’. 1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de ambtenaar bij uitspraak van 12 maart 1996, in afschrift aan belanghebbende verzonden op 14 maart 1996, het gevorderde bedrag gehandhaafd. 2. Geding voor het hof 2.1. Het beroepschrift is ter grifWe ontvangen op 15 april 1996, waarbij de bijlagen 1 tot en met 5 is zijn overgelegd. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen. 2.3. Bij de mondelinge behandeling op 11 februari 1997 te Arnhem zijn gehoord ing. H.J. Laar, kantoor houdende te Delft, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede de woordvoerders van de ambtenaar. Daarop zijn van belanghebbende schriftelijke inlichtingen ingewonnen. Hierop zijn de artikelen 14, lid 1, onderdeel 2?, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toegepast. 2.4. Bij de voortgezette mondelinge behandeling op 3 maart 1998 te Arnhem zijn belanghebbende bij monde van haar vennoot B alsmede de zo-even genoemde personen gehoord. 2.5. De notities van het pleidooi dat de gemachtigde van belanghebbende op 11 februari 1997 heeft gehouden worden als hier herhaald en ingelast beschouwd, evenals een kopie-geleidebrief van 10 december 1993 van ‘advies- en architektenburo C’ te Doetinchem aan de gemachtigde, die door deze op 3 maart 1998 is overgelegd en overgelegde afschriften van de hierna onder 4 genoemde verordeningen en de BEREKENING LEGES OP GROND VAN DE LEGESVERORDENING 1993 die aldaar door de ambtenaar zijn overgelegd. 2.6. De brief van de gemachtigde van 5 maart 1998 aan het hof, ingekomen op 6 maart 1998 en dus na sluiting van de mondelinge behandeling en aanzegging van deze uitspraak, staat buiten de orde van dit geding en geeft ook geen aanleiding tot heropening van die behandeling. 3. Conclusies van partijen 3.1. Belanghebbende verzoekt om vernietiging van de aangevallen uitspraak en, naar het hof verstaat, vermindering van het gevorderde bedrag tot een, berekend naar de in 1993 geldende legestarieven doch zonder doorberekening van de kosten van extern advies. 3.2. De ambtenaar concludeert, na wijziging van zijn standpunt bij de voortgezette mondelinge behandeling, primair tot bevestiging van zijn uitspraak en subsidiair tot vermindering van het gevorderde bedrag tot ƒ 11067,50. 4. De verordening 4.1. Bij raadsbesluit van 16 december 1992, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 19 maart 1993, Nº 93.002469, onder de bepaling dat het raadsbesluit geldt tot 1 januari 1994, is de Legesverordening 1993 vastgesteld. Hiervan luidde artikel 21, voor zover hier van belang: 1. Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag: a.tot het verkrijgen van een vergunning ingevolge artikel 2 van de Hinderwetƒ500,– (...) 5. Inrichtingen als bedoeld in artikel 1, sub V van het hinderbesluit (het bewaren van brandbare vloeistoffen) a.ondergronds (...) b.bovengronds, voor zover het betreft vloeistoffen, waarvan het ontvlammingspunt bepaald met het toestel van Abel Pensky bij een druk van 760 mm lager is dan 55?C (...) c.bovengronds in tanks met een gezamenlijke inhoud van: 1. 3 m³ of minder ƒ 1 330,– 2. (...) 3. meer dan 6 m³ tot en met 25 m³ ƒ 2 720,– 4. (...) 4.2. Bij raadsbesluit van 21 december 1993, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 24 februari 1994, Nº 94.001534, is de Legesverordening Tiel 1994 vastgesteld, waarvan artikel 13 luidt: Met ingang van inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Legesverordening vastgesteld bij raadsbesluit van 16 december 1992, nr. 18, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 19 maart 1993 met dien verstande, dat zij van kracht blijft voor de hefWng van rechten en diensten, welke vóór de genoemde datum zijn verleend. 4.3. Bij raadsbesluit van 17 november 1994, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 29 december 1994, Nº 94.010414, is de – naar luid van het intitulé – ‘Verordening op de hefWng en invordering van leges 1994’ vastgesteld, die blijkens haar artikel 13, lid 5, kan worden aangehaald als Legesverordening Tiel 1995 en volgens welker artikel 5, lid 1, de leges worden geheven naar de tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel. Hiervan luidt hoofdstuk 6, voor zover hier van belang: 6.1 Wet milieubeheer Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning voor inrichtingen als genoemd in de bijbehorende bedrijfstypentabel onder: – categorie 1 ƒ 2 030,00; – categorie 2 ƒ 3 250,00; – categorie 3 ƒ 9 320,00; – categorie 4 ƒ 15 400,00; Een inrichting die niet met name genoemd is in deze tabel wordt ondergebracht bij het meest aansluitende type inrichting. Wanneer een inrichting valt onder meerdere bedrijfstypes volgens de tabel, wordt het type aangehouden dat in de hoogste categorie valt. 6.2.1 Indien extern advies noodzakelijk is, worden de in onderdeel 6.1 opgenomen tarieven verminderd met 50% en vervolgens verhoogd met een bedrag van de voorafgaand aan het in behandeling nemen van de aanvraag aan de aanvrager meegedeelde externe advieskosten, blijkens een begroting die ter zake door of vanwege burgemeester en wethouders is opgesteld. 6.2.2 Voor de toepassing van het vorige onderdeel wordt een aanvraag in behandeling genomen op de vijfde werkdag na de dag waarop de begroting van de externe advieskosten aan de aanvrager ter kennis is gebracht. 5. De vaststaande feiten 5.1. Belanghebbende is vanaf omstreeks 1980 gevestigd op het voornoemde adres en was destijds niet vergunningplichtig. 5.2. De milieubelasting van het bedrijf, gelegen in een woonomgeving, bestaat in de opslag van voor eigen gebruik aanwezige dieselolie en smeermiddelen, het gebruik van elektrische installaties en aan- en afvoerbewegingen van voertuigen, waaronder bussen. 5.3. In het verleden is bij de gemeente Tiel een aanzienlijke achterstand in de uitvoering van de Hinderwet ontstaan. Daarom is door de gemeente besloten deze achterstand gefaseerd en met behulp van het Hinderwet Uitvoerings Programma en de daarop volgende regelingen in te lopen. Dit programma is opgesteld met ondersteuning van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Jaarlijks is dit programma bijgesteld en, onder afweging van alle betrokken belangen, zijn prioriteiten gesteld. In dit kader heeft het college na een controle in 1993, waarbij is vastgesteld dat voor de inrichting een vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist, belanghebbende verzocht een vergunning aan te vragen. 5.4. Na gevoerd vooroverleg is een ontwerp-aanvraag ingediend in oktober 1993. 5.5. Op het ingevulde aanvraagformulier is de dagtekening 15 december 1993 getypt. Op het laatste blad is onder ‘De aanvrager’ ingevuld ‘Z 21-12-93’, ondertekend door B voornoemd. Het voorblad draagt een omkaderde stempelafdruk die luidt: gemeente Tiel 04 AUG 1995 nr. 027026 Routing: BM/ /HH 5.6. Ter completering van de aanvraag heeft belanghebbende op eigen initiatief een adviseur ingeschakeld voor het doen een aantal benodigde onderzoeken. Deze waren ingewikkeld en de adviseur heeft belanghebbende daarvoor ? ƒ 25000 in rekening gebracht. 5.7. De aanvraag is door de afdeling milieu van de gemeente ter advisering voorgelegd aan DHV Oost Nederland. 5.8. Bij brief van 27 juli 1995 is aan belanghebbende een begroting overgelegd van de totale kosten op ƒ 14 017,50, bestaande uit ƒ 9 357,50 aan kosten van de externe adviseur en ƒ 4 660,– aan het halve tarief vermeld in onderdeel 6.1, categorie 3, van de Tarieventabel die behoort bij de ‘Legesverordening Tiel 1995’. 5.9. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot intrekking van de aanvraag overeenkomstig het onder 4.3 vermelde tariefonderdeel 6.2.2. 6. Het geschil en de standpunten van partijen 6.1. Partijen houdt verdeeld, 6.1.1. of de leges moeten worden berekend met toepassing van de in 1993 geldende verordening, zoals belanghebbende voorstaat, dan wel met die van de Legesverordening Tiel 1995, wat de ambtenaar primair verdedigt, en indien deze vraag in de laatstbedoelde zin wordt beantwoord, 6.1.2. of aan belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag kosten van extern advies zijn doorberekend. 6.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. 6.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd – zakelijk weergegeven – op 17 februari 1997: 6.3.1. namens belanghebbende: 6.3.1.1. De tussen 15 en 21 december 1993 verstreken tijd laat zich verklaren uit het feit dat het aanvraagformulier aan DHV is gezonden, zulks op aanwijzing van de gemeente. Deze adviseur was klaar in augustus 1994. 6.3.1.2. Zij kent de legesverordening van 1994 niet. 6.3.1.3. Na 1993 is de aanvraag niet meer veranderd. 6.3.1.4. Zij biedt bewijs van haar stellingen aan door middel van getuigen, waartoe zij de heren Th. Ahoud, destijds werkzaam bij de gemeente, en H. Gorter van DHV op het oog heeft. 6.3.2. en door/namens de ambtenaar: 6.3.2.1. De doorberekende kosten bestaan uit ƒ 2 050,– van DHV en ƒ 7307,50 van het intergemeentelijk orgaan. 6.3.2.2. Tegen de gevraagde vergunning zijn bezwaarschriften van naburige bedrijven en omwonenden ingediend. De complexiteit van de ligging van het bedrijf van belanghebbende heeft uitgebreide rapportage nodig gemaakt. 6.3.2.3. De vergunningaanvraag wordt eerst ingeschreven als alle benodigde stukken erbij zijn, wat eerst in 1995 het geval was. 6.3.2.4. Op zijn verzoek is DHV ingeschakeld. Hij heeft dus nooit begrepen dat er reeds in december 1993 een aanvraag is geweest. 6.3.2.5. In 1993 knoopte de legesverordening nog aan bij de Hinderwet. 6.4. Op 3 maart 1998 is mondeling toegevoegd: 6.4.1. door/namens belanghebbende: 6.4.1.1. Al haar voertuigen rijden op diesel. De afgewerkte olie die bij haar is opgeslagen is dus niet vermengd met benzineresten. Eventuele vermenging met glycol, dat in koelvloeistof kan zitten en op zichzelf wel brandbaar is maar niet onder de 55? Celsius, brengt het ontvlammingspunt van de afgewerkte olie niet onder die temperatuur. 6.4.1.2. De ambtenaar heeft in de compromisonderhandelingen van juni 1997 toepassing van de in 1993 geldende legesverordening aangeboden. Daarvan moet hij nu niet terugkomen. 6.4.1.3. Op 26 oktober 1993 heeft zij de vergunningaanvraag in concept aan de gemeente gezonden. Naar aanleiding van dat concept heeft het architectenbureau op 10 december 1993 de gewijzigde tekening toegezonden aan haar gemachtigde, die het formulier op 15 december 1993 heeft ingevuld en gezonden aan haar, belanghebbende. Ter bevestiging hiervan legt haar gemachtigde de onder hiervóór onder 2.5 genoemde brief over; deze was bedoeld als bijlage in haar schriftelijke inlichtingen maar abusievelijk niet meegezonden. Op 21 december 1993 is het formulier door G.W. Van Kuik voornoemd ondertekend en bij de gemeentelijke adviseur DHV ingediend. 6.4.1.4. Na inzending van de concept-aanvraag bleek uit het daarmee in gang gezette vooroverleg, dat er nog allerlei te wijzigen was en er nog een akoestisch onderzoek moest worden uitgevoerd. Aanvankelijk leek dit in orde, maar dit is later door DHV anders gezien. 6.4.1.5. DHV zou de aanvraag onder meer op haar ontvankelijkheid beoordelen en met advies naar de gemeente sturen. 6.4.1.6. Zij heeft de aanvraag in december 1993 ingediend, niet omdat haast geboden was in het zicht van een nieuwe legesverordening maar omdat de aanvraag, waarmee zij al een tijd bezig was, wat haar betreft gereed was. 6.4.1.7. Zij acht het geen goed systeem dat in geval van bezwaar tegen de doorberekende externe-advieskosten de aanvraag alleen kan worden ingetrokken. 6.4.2. en namens de ambtenaar: 6.4.2.1. Het ontvlammingspunt van dieselolie ligt boven de 55? C, maar dat van afgewerkte smeerolie kan daarbeneden liggen ten gevolge van verontreiniging met brandbare koelvloeistof. De inrichting van belanghebbende wordt bestreken door artikel 1, onder V, van het Hinderbesluit. 6.4.2.2. De legesverordening van 1994 is van toepassing. Alleen bij wijze van compromisaanbod is de verordening van 1993 ter sprake gebracht. 6.4.2.3. De aanvraag is in 1993 ingediend. Toen was nog geen akoestisch onderzoek verricht. Zonder zo'n onderzoek kan niet behoorlijk worden beslist op een milieuvergunningaanvraag. 6.4.2.4. Het vooroverleg is op initiatief van de gemeente in 1992/1993 begonnen. 6.4.2.5. Het is gebruikelijk dat concept-aanvragen voorafgaan aan aanvragen. Dat is mede in het belang van de aanvragende bedrijven. 6.4.2.6. Hij heeft kennis genomen van de onder 2.5 bedoelde en thans overgelegde brief. 6.4.2.7. DHV is een groot internationaal bedrijf dat technisch en juridisch adviseert over milieuvergunningaanvragen, dus ook over de ontvankelijkheidsvraag. 6.4.2.8. De herziene tekening is van 29 juni 1995; op 30 juni 1995 was de aanvraag met die tekening compleet. 6.4.2.9. Hij weet niet meer precies wanneer DHV aan de gemeente heeft geadviseerd. 6.4.2.10. Hij kan van de onder 6.4.1.4 weergegeven stelling van belanghebbende van Ahoud geen bevestiging krijgen en laat dit over aan het oordeel van het hof. Wel vraagt hij zich nog af of belanghebbende niet vóór de legesnota aan de bel had kunnen trekken. 6.4.2.11. Hij handhaaft zijn primaire standpunt dat, nu de gecompleteerde aanvraag op 4 augustus 1995 is ingeboekt, de leges terecht zijn geheven met toepassing van de in 1995 geldende verordening. 7. Beoordeling van het geschil 7.1. De onder 6.4.1.3 weergegeven stelling van belanghebbende is door de ambtenaar niet weersproken. Op zichzelf aannemelijk is dat belanghebbende het aanvraagformulier op aanwijzing van de gemeente heeft ingezonden aan DHV. 7.2. De inzending van dat formulier moet worden opgevat als het indienen van een vergunningaanvraag. In het vertoogschrift (derde blad, bovenaan) stelt de ambtenaar dat de milieubelasting van het bedrijf van belanghebbende voor de omgeving groot is, dat naar aanleiding van de door belanghebbende ingediende aanvraag bezwaren zijn ingediend, dat ‘door deze factoren’ er ‘in de voorbereidingsfase diverse onderzoeken plaatsgevonden’ hebben, waaronder een geluidsonderzoek en metingen ter plaatse, en dat het opstellen van op een concrete situatie toegespitste voorschriften de nodige tijd vergt. Deze op zichzelf door belanghebbende niet weersproken stellingen leiden ertoe, aan te nemen dat de hier bedoelde voorbereidingsfase behoort tot de behandeling van de aanvraag tot het verkrijgen van de door belanghebbende gevraagde vergunning. Niet valt in te zien dat die behandeling nog niet zou zijn begonnen toen de gemeente wél reeds bezig was ingebrachte bezwaren te behandelen en kennelijk (mede) met het oog op een verantwoorde afdoening daarvan nog diverse onderzoeken noodzakelijk achtte. Aan het vorenstaande doen de woorden ‘de voorafgaand aan het in behandeling nemen van de aanvraag aan de aanvrager medegedeelde externe-advieskosten’ in artikel 21, lid 15, van de Legesverordening 1993 niet af. Lid 16 bepaalt immers, dat voor de toepassing van het bepaalde in de leden 14 en 15 een aanvraag niet eerder in behandeling wordt genomen dan op de vijfde werkdag na de dag, waarop de kosten aan de aanvrager ter kennis zijn gebracht. De onder 5.8 genoemde datum is derhalve niet van rechtstreekse betekenis voor het antwoord op de vraag, onder de gelding van welke der opeenvolgende legesverordeningen de aanvraag in behandeling is genomen. 7.3. Op de aanvraag is derhalve de in (december) 1993 geldende legesverordening van toepassing. 7.4. Dit brengt mee, dat voor de toepasselijkheid van het onder 4.1 aangehaalde artikel 21, lid 5, moet worden beoordeeld of het bedrijf van belanghebbende een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel V, van het Hinderbesluit is. Dit onderdeel luidt: Inrichtingen waar vloeistoffen waarvan het ontvlammingspunt, bepaald met het toestel van Abel-Pensky, bij een druk van 101 325 Pa lager dan 55? C is gelegen, worden verkregen of anders dan voor huishoudelijke doeleinden plegen te worden gebezigd of verwerkt, alsmede inrichtingen, bestemd tot bewaring van zodanige vloeistoffen. Belanghebbende voert aan dat de in haar inrichting opgeslagen vloeistoffen enkel dieselolie, waarvan het ontvlammingspunt boven de 55? C ligt, en in dieselmotoren afgewerkte olie zijn. De ambtenaar weerspreekt dit niet overtuigend. Indien – wat van algemene bekendheid is – motorolie bestand is tegen de temperaturen waaronder brandstofmengsels in dieselmotoren tot ontbranding komen, is niet aannemelijk dat het ontvlammingspunt van afgewerkte olie die door het gebruik tot smering van zulke motoren is vermengd met koelvloeistof waarvan het ontvlammingspunt eveneens boven de 55? C ligt, onder deze waarde is komen te liggen. Dit brengt mede dat artikel 21, lid 5, voormeld, dat naar het aangehaalde onderdeel V verwijst, op de inrichting van belanghebbende niet van toepassing is. (De in dat artikellid onder b genoemde ‘druk van 760 mm’ verwijst kennelijk naar een atmosferische druk in mm Hg, waarin een kwikkolom van 760 mm vrijwel overeenkomt met 101 325 Pa (1 mm Hg = 133,3 Pa ? 760 mm Hg = 101324,99 Pa)). 7.5. De in artikel 21 voormeld, leden 15 en 16, vervatte regeling tot doorberekening van externe-advieskosten – overeenkomend met die welke is opgenomen in de onderdelen 6.2.1 en 6.2.2 van de onder 5.8 genoemde Tarieventabel – en de aldaar beschreven handelwijze geven belanghebbende op voldoende duidelijke wijze inzicht in het beloop van het van haar te heffen legesbedrag. Deze regeling in de verordening voldoet aan artikel 270 van de tot 1994 gegolden hebbende gemeentewet en aan artikel 217 van de Gemeentewet in de voor het jaar 1995 geldende tekst. Vraag 6.1.2 wordt derhalve bevestigend beantwoord. 7.6. Het vorenstaande leidt tot berekening van de leges aan de hand van de Legesverordening 1993 op: (artikel 21, lid 1, onderdeel a) ƒ 500,– (lid 14: 2 publicaties à ƒ 100) ƒ 200,– ƒ 700,– (lid 15:ƒ 700,– à 50%) ƒ 350,– externe-advieskosten ƒ 9 357,50 totaalƒ 9 707,50. 8. Slotsom Het beroep is in zoverre gegrond. 9. Proceskosten Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten Wscale procedures te berekenen op (1+1+0,5+0,5 = 3) x ƒ 710 ? 1 = ƒ 2 130. 10. Beslissing Het gerechtshof: – vernietigt de uitspraak van de ambtenaar; – vermindert het gevorderde bedrag tot ƒ 9 707,50; – gelast de ambtenaar aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van ƒ 75 te vergoeden; – veroordeelt de ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van ƒ 2 130, te vergoeden door de gemeente Tiel. Aldus gedaan te Arnhem op 31 maart 1996 door mr Haas, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier. (W.J.N.M. Snoijink) (N.E. Haas) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 31 maart 1998