Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1116

Datum uitspraak1997-12-29
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers96/1786
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem belastingkamer nummer 96/1786 U i t s p r a a k Het gerechtshof te Arnhem, tweede enkelvoudige belastingkamer; Gezien het beroepschrift van *X v.o.f., gevestigd te *Z, ingekomen op 9 december 1996 en gericht tegen de uitspraak d.d. 14 november 1996 van het hoofd van de sector Financieel Beleid en Beheer van de gemeente *P (hierna: het hoofd) op het bezwaar van belanghebbende tegen de haar voor de tijdvakken 1 tot en met 9 april 1996 en 19 april tot en met 27 mei 1996 opgelegde aanslag in de precariobelasting; Gezien de overige stukken, waaronder een exemplaar van de Precario- en retributieverordening 1986 van de gemeente *P, een exemplaar van de Precarioverordening 1996 van de gemeente *P, conclusies van re- en dupliek ten aanzien waarvan het bepaalde in artikel 9 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toepassing heeft gevonden, de door belanghebbende overgelegde notities van haar bij de mondelinge behandeling gehouden pleidooi welke als in deze uitspraak ingelast moeten worden beschouwd, het proces-verbaal van de door het hof op 20 augustus 1997 gedane mondelinge uitspraak en een schriftelijk verzoek van het hoofd de mondelinge uitspraak door een schriftelijke te vervangen; Gehoord ter zitting van 6 augustus 1997 te Arnhem * firmant van belanghebbende, alsmede het hoofd voornoemd; Overwegende, dat bij de uitspraak waarvan beroep de voormelde aanslag, met een te betalen van bedrag van ƒ 240,-, is gehandhaafd; Overwegende, dat belanghebbende in beroep verzoekt primair vernietiging van de aanslag en subsidiair vermindering van de aanslag tot een bedrag van ƒ 18,32, terwijl het hoofd concludeert tot bevestiging van de uitspraak; Overwegende, dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt: 1.1. Belanghebbende heeft in 1994, 1995 en 1996 met schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders van *P reclameborden aangebracht langs openbare wegen in *P. In december 1995 plaatste belanghebbende gedurende negen dagen tien borden en in april en mei 1996 verspreid over twee perioden gedurende achtenveertig dagen eveneens tien borden. 1.2. De aan belanghebbende opgelegde aanslag precariobelasting over genoemde perioden bedroeg in 1995 ƒ 9,16 en in 1996 ƒ 240,-. 1.3. De gemeenteraad van *P heeft op 29 juni 1995 de Verordening precariobelasting 1996 vastgesteld, gewijzigd bij raadsbesluit van 20 juli 1995, waarbij het tarief, dat voor 1995 ƒ 11,- per bord per jaar bedroeg (berekend op 1/12 voor elke kalendermaand waarin het hebben van de reclameborden op openbare gemeentegrond zich voordeed), is vastgesteld op ƒ 0,50 per bord per dag (wat neerkomt op ƒ 182,50 per bord per jaar). 1.4. De in 1.3. bedoelde Verordening is, overeenkomstig de voor alle heffingen/verordeningen jarenlang gevolgde handelwijze van de gemeente, bekend gemaakt in een plaatselijke en in een regionale krant (*). Het beleid van de gemeente is dat er voor wat betreft de bekendmakingen geen verschil wordt gemaakt tussen verschillende heffingen/verordeningen. De gemeente voert aan dat zij niet in staat is, en evenmin verplicht is, individuele gevallen te benaderen omtrent wijzigingen in tarieven en dergelijke. 1.5. In nr. 11 van de vergunning d.d. 16 februari 1996 voor het plaatsen van borden in april en mei 1996 is vermeld: "voor het plaatsen van de reclameborden bent u precariorechten verschuldigd; u ontvangt hiervoor te zijner tijd een aanslag precariorechten". Tevens is vermeld: "Leges ƒ 16,25. (Acceptgiro wordt u toegezonden)". In de vergunning voor 1994 en voor 1995 kwam een gelijke zinsnede voor inzake precariorechten en werd belanghebbende ƒ 15,- respectievelijk ƒ 15,60 aan leges in rekening gebracht. 1.6. Belanghebbende bestrijdt de juistheid van de onderwerpelijke heffing met het betoog dat zij aan de in 1.5. weergegeven passages in de vergunningen voor de jaren 1994, 1995 en 1996 de indruk heeft ontleend dat de precariobelasting niet meer dan een normale stijging zou ondergaan, dat zij van de "explosieve verhoging" van het tarief niet op de hoogte was en daarvan ten onrechte geen informatie van de gemeente heeft ontvangen, en dat zij dus niet in staat is geweest haar gedrag af te stemmen op het nieuwe tarief en af te zien van de plaatsing van de borden. Belanghebbende heeft, onweersproken, aangevoerd dat zij ter plaatse de enige bordenplaatster is die redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn van de inhoud van publicaties in de locale en regionale pers. Volgens belanghebbende was het voor de gemeente beslist niet onmogelijk haar als "bekende klant" te benaderen zoals ook de gemeente Hengelo dat deed naar aanleiding van de wijziging in het tarief van de evenementenreclame. Belanghebbende heeft voorts, onweersproken, aangevoerd dat zij - gelet op de afstand *Z-*P en het daarmee verband houdende lage rendement van de borden in vergelijking met de kosten die met de plaatsing verband houden - zou hebben afgezien van plaatsing bij de tarieven zoals die in de aanslag zijn begrepen (welke aanslag zij overigens maanden na de plaatsing ontving); Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vraag betreft of het hoofd terecht belanghebbende in de onderwerpelijke heffing heeft betrokken voor een bedrag van ƒ 240,-, welke vraag belanghebbende ontkennend en het hoofd bevestigend beantwoordt; Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat daaraan ter zitting - afgezien van hetgeen onder de vaststaande feiten is opgenomen - nog het volgende, zakelijk weergegeven, is toegevoegd: Door belanghebbende: 2.1. De door het hoofd genoemde kranten verschijnen niet in *Z. 2.2. Een zo onverwacht grote verhoging dient voor betrokkenen duidelijk te worden aangegeven. Zij had ook voor ƒ 10.000,– de boot in kunnen gaan. 2.3. In de verleende vergunning staat van alles vermeld, maar niets over de hoogte of de verhoging van het precariorecht. 2.4. Naar haar mening zijn er in *P in totaal slecht tien à twintig bedrijven die driehoeksborden plaatsen. Door het hoofd: 3.1. De gemeenteraad heeft tot de drastische verhoging besloten op goede gronden. 3.2. In dit geval is de hardheidsclausule besproken,, maar niet van toepassing geacht. Het zelfde probleem doet zich voor bij de forensenbelasting. 3.3. Als men na de verkrijging van de vergunning geen gebruik maakt van die vergunning, dan heft de gemeente geen precariorecht; Overwegende omtrent het geschil: 4.1. Het hoofd voert terecht aan dat de gemeente in het algemeen niet gehouden is van behoorlijk gepubliceerde besluiten aan bekende en/of potentiële belastingplichtigen individuele kennisgeving te doen. In het onderwerpelijke geval kan de gemeente zich echter niet beroepen op dit gegeven. In dezen hebben b en w immers aan belanghebbende vóór het ontstaan van de belastingplicht de voor het plaatsen benodigde vergunning doen toekomen met daarbij de door belanghebbende in acht te nemen voorschriften. Door in die vergunning als "voorschrift" slechts op te nemen de in 1.5. weergegeven standaardtekst die ook in eerdere jaren werd gebruikt, echter zonder vermelding van het aanmerkelijk hogere voor 1996 geldende precario-tarief, terwijl het wèl vermelde legesbedrag jaarlijks, ook in 1996, slechts een gematigde stijging liet zien, hebben b en w tegenover belanghebbende de schijn gewekt dat ook de precariobelasting geen andere dan de normale verhoging zou ondergaan. 4.2. Belanghebbende voert terecht aan dat zij in redelijkheid aan de door b en w gewekte schijn het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de precariobelasting ook voor het jaar 1996 niet meer dan een normale stijging zou ondergaan. 4.3. Nu belanghebbende, op grond van dit vertrouwen, haar borden heeft geplaatst die zij, naar het hof aannemelijk voorkomt op grond van belanghebbendes niet weersproken betoog, niet zou hebben geplaatst bij bekendheid met het in de aanslag begrepen tarief, staat het het hoofd niet vrij belanghebbende in de heffing te betrekken voor een tarief dat circa zestien maal hoger is dan wat belanghebbende redelijkerwijs mocht verwachten. Daarbij is van belang het karakter van de onderwerpelijke heffing, waarbij een directe relatie bestaat tussen de hoogte van de belasting en de door de gemeente verleende dienst. 4.4. Het hoofd heeft niet weersproken dat het door belanghebbende in haar subsidiaire standpunt voorgestane tarief van ƒ 18,32 zou overeenstemmen met belanghebbendes redelijke verwachting, zodat de aanslag tot dat bedrag dient te worden verminderd. Proceskosten 5. Het hof berekent de vergoeding voor belanghebbendes proceskosten in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures op ƒ 45,-- aan reis- en verblijfskosten; Recht doende: Vernietigt de uitspraak waarvan beroep; Vermindert de aanslag tot een bedrag van ƒ 18,32; Veroordeelt het hoofd voor een bedrag van ƒ 45,- in de proceskosten van belanghebbende, te vergoeden door de gemeente *P; Gelast het hoofd aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van ƒ 75,- te vergoeden. Aldus gedaan te Arnhem op 29 december 1997 door mr. Van Schie, vice-president, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van der Waerden als griffier. (A.W.M. van der Waerden) (P.M. van Schie) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 december 1997