Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1125

Datum uitspraak1997-10-07
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers95/1025
Statusgepubliceerd


Uitspraak

G E R E C H T S H O F A R N H E M BELASTINGKAMER nr. 95/1025 Het gerechtshof te Arnhem, vijfde enkelvoudige belastingkamer; Gezien het beroepschrift van *X, wonende te *Z, gericht tegen de uitspraak d.d. 8 mei 1995 van de Chef bureau belastingen gemeente Zwolle (hierna: de chef) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar met dagtekening 8 juni 1994 en nummer * opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen; Gezien de overige stukken, waaronder een afschrift van de Verordening parkeerbelastingen 1991 van de gemeente Zwolle, vastgesteld bij raadsbesluit van 18 maart 1991 en goedgekeurd bij koninklijk besluit van 31 mei 1991, nr 91.005090, alsmede een briefwisseling met partijen naar aanleiding van door het hof bij de chef ingewonnen schriftelijke inlichtingen ten aanzien waarvan het bepaalde in de artikelen 14, eerste lid, onder 2e, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (hierna: de Wet) toepassing heeft gevonden; Gehoord ter zitting van 17 september 1996 te Zwolle de chef voornoemd, zijnde belanghebbende, hoewel opgeroepen bij aangetekende brief d.d. 15 augustus 1996, verzonden aan het in het beroepschrift opgegeven adres * te Z, niet verschenen; Overwegende, dat de naheffingsaanslag ƒ 59,-- beloopt, bestaande uit ƒ 2,-- aan verschuldigde parkeerbelasting en ƒ 57,-- aan kosten; Overwegende, dat belanghebbende bij de bestreden uitspraak niet-ontvankelijk in haar bezwaar is verklaard; Overwegende, dat belanghebbende in beroep vernietiging van de naheffingsaanslag verzoekt, terwijl de chef nader concludeert tot ontvankelijkverkaring van belanghebbende in het bezwaar en tot handhaving van de naheffingsaanslag; Overwegende, dat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt: 1.1. Belanghebbendes motorrijtuig, merk Volkswagen, met kenteken *, stond op 8 juni 1994 om 14.25 uur geparkeerd op de parkeerplaats de *a-markt te Zwolle. Ter plaatse is parkeerbelasting verschuldigd. 1.2.De chef heeft een op ambtsbelofte opgemaakte verklaring van 29 oktober 1996 overgelegd van *A, parkeercontroleur van de gemeente Zwolle, waarin deze verklaart ten tijde van de controle ondanks goed nakijken geen kaartje in het voertuig met kenteken * te hebben aangetroffen en ongeveer vijf minuten te hebben gewacht in de omgeving van het voertuig. 1.3.Ter zitting is aan de hand van een zich in het dossier bevindend en door de chef bij het vertoogschrift meegezonden stuk gebleken, dat belanghebbende op de datum van de controle 8 juni 1994, kort na het aantreffen van de naheffingsaanslag parkeerbelasting op haar auto, schriftelijk bezwaar heeft gemaakt; Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vraag betreft of de onderhavige naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd; Overwegende, dat door de partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat daaraan ter zitting - afgezien van hetgeen onder de vaststaande feiten is opgenomen - nog het volgende, zakelijk weergegeven, is toegevoegd: Door de chef: 2. In tegenstelling tot hetgeen hij in de uitspraak op bezwaar en in het vertoogschrift heeft vermeld, heeft belanghebbende toch tijdig een bezwaarschrift ingediend. Het bezwaarschrift bevindt zich als bijlage bij zijn vertoogschrift. Het betreft een door de parkeerpolitie verstrekt standaardformulier dat door belanghebbende na de controle op de Afdeling Parkeercontrole is ingevuld en op 8 juni 1994 is gedateerd. Abusievelijk is de datum van binnenkomst bij die afdeling niet op dit stuk gestempeld. Hij concludeert nader dat het bezwaar van belanghebbende op grond van het voorgaande als ontvankelijk is; Overwegende omtrent het geschil: 3.1.De belastingplichtige dient aannemelijk te maken dat zij de voor het parkeren verschuldigde belasting tijdig, dat wil zeggen bij de aanvang van het parkeren, heeft voldaan. 3.2.Zij kan dit bewijs leveren door, overeenkomstig de aanwijzingen op de na betaling ontvangen parkeerkaart vermelde tekst "plaats deze zijde goed leesbaar achter uw voorruit", op een goed leesbaar en zichtbare plek achter de voorruit van de auto te plaatsen. 3.3.Deze aanwijzing past binnen het systeem van de gemeentelijke parkeerbelastingen en voldoet ook aan de eisen die aan een redelijke verdeling van de bewijslast in belastingzaken moeten worden gesteld. Deze aanwijzing komt ook niet in strijd met de desbetreffende bepalingen van de Gemeentewet en de Algemene wet inzake rijksbelastingen. 3.4.De chef maakt met verwijzing naar het aanslagbiljet van 8 juni 1994 en de op ambtsbelofte afgelegde verklaring van de parkeercontroleur van 29 oktober 1996 aannemelijk dat ten tijde van de controle geen (geldig) parkeerkaartje in belanghebbendes auto zichtbaar was. De chef mocht aan deze omstandigheid het vermoeden ontlenen dat ter zake van het parkeren verschuldigde belasting niet (tijdig) was voldaan. 3.5.Belanghebbende maakt hiertegenover, ook niet door de overlegging van de bij het beroepschrift gevoegde parkeerkaart, niet aannemelijk dat de voor het parkeren verschuldigde belasting ten tijde van de controle was voldaan. 3.6.Het beroep van belanghebbende is in zoverre gegrond, dat de uitspraak moet worden vernietigd en het bezwaar ontvankelijk moet worden verklaard. 3.7.Nu van aan de zijde van belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten niet is gebleken, vindt het hof geen termen aanwezig voor een veroordeling in proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Recht doende: Vernietigt de uitspraak waarvan beroep; Verklaart belanghebbende alsnog ontvankelijk in haar bezwaar; Handhaaft de naheffingsaanslag; Gelast de chef aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van ƒ 40,00 te vergoeden, te voldoen door de gemeente Zwolle. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 1997 te Arnhem door mr. Röben, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Nuboer, als griffier. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (M.M. Nuboer) (J.B.H. Röben) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 7 oktober 1997