Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1147

Datum uitspraak1998-08-14
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers95/0524
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem belastingkamer nummer 95/0524 U i t s p r a a k Het gerechtshof te Arnhem, tweede meervoudige belastingkamer; Gezien het beroepschrift van *X, wonende te *Z, ontvangen op 16 maart 1995 en gericht tegen de uitspraak van 23 februari 1995 van de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen *P op het bezwaar van belanghebbende tegen de hem voor het tijdvak 1 januari 1988 tot en met 31 december 1991 onder nummer *1 opgelegde nahefWngsaanslag in de omzetbelasting; Gezien de overige stukken; Gehoord ter zitting van de vijfde enkelvoudige belastingkamer van 9 september 1997 te Arnhem *de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur voornoemd; Overwegende, dat de vijfde enkelvoudige belastingkamer de zaak heeft verwezen naar de meervoudige belastingkamer, waarvan door de grifWer bij brief van 2 juli 1998 is kennisgegeven aan partijen, die daarop schriftelijk hebben toegestemd in het doen van uitspraak zonder mondelinge behandeling; Overwegende, dat bij de uitspraak waarvan beroep de voormelde nahefWngsaanslag is verminderd tot een ten bedrage van ƒ 10.437,–; Overwegende, dat belanghebbende na zijn standpunt ter zitting te hebben gewijzigd in beroep vermindering van de nahefWngsaanslag verzoekt tot een ten bedrage van ƒ 7.812,– aan belasting met hefWngsrente, terwijl de inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak; Overwegende, dat op grond van het ter zitting verhandelde, deels in afwijking van de stukken het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt: 1.1. Belanghebbende drijft in de vorm van een eenmanszaak een autohandel. Hij is dealer van de merken *a en *b. Ook verkoopt hij auto's van het merk *c die hij van dealers in de omgeving betrekt. Jaarlijks koopt en verkoopt belanghebbende ongeveer 100 auto's. 1.2. Belanghebbendes echtgenote werkt mee in de onderneming. Zij geniet meewerkaftrek. Daarnaast heeft belanghebbende 5 werknemers in dienst. 1.3. In de onderneming zijn twee groene handelaarskentekens met bijbehorende garageverzekering aanwezig. 1.4. Bij een op 20 april 1993 gehouden onderzoek inzake de omzetbelasting, inkomstenbelasting en loonbelasting bleek dat belanghebbende geen rekening hield met privégebruik van één of meer personenauto's. 1.5. In de onderhavige nahefWngsaanslag is ter zake van het privégebruik een bedrag van ƒ 4.725,– aan belasting begrepen. Bij de berekening van dit bedrag is de inspecteur, omdat ook de echtgenote over een rijbewijs be schikte, uitgegaan van privégebruik van twee personenauto's. De in aanmerking te nemen waarde van die auto's heeft de inspecteur gesteld op ƒ 20.000,– en ƒ 25.000,–. 1.6. Ter zake van privégebruik heeft belanghebbende geen administratie van verreden kilometers bijgehouden. 1.7. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende ingestemd met nahefWng van belasting ter zake van privégebruik van de personenauto met een waarde van ƒ 20.000,–. Partijen zijn het erover eens, dat het in geschil zijnde bedrag in dat geval (25000/45000 ? ƒ 4.725,– =) ƒ 2.625,– aan belasting beloopt; Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vraag betreft of de inspecteur terecht de belasting ter zake van privégebruik van een tweede personenauto heeft nageheven; Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat zij deels in afwijking daarvan daaraan ter zitting nog het volgende, zakelijk weergegeven, hebben toegevoegd: Belanghebbende en de inspecteur: 2. Anders dan uit de stukken naar voren komt zijn zij voor dit geding het erover eens, dat in het tijdvak van nahefWng de echtgenote niet over een personenauto in privé beschikte. Belanghebbende: 3.1. Hij maakt geen oneigenlijk gebruik van de in het bedrijf aanwezige groene handelaarskentekens. 3.2. Hij weet niet hoe hij moet bewijzen, dat slechts van één personenauto uit de handelsvoorraad voor privédoeleinden werd gebruik gemaakt. De visie van de inspecteur heeft als consequentie dat van alle tot de handelsvoorraad behorende personenauto's een kilometeradministratie moet worden bijgehouden. Dat is ondoenlijk. 3.3. Hij laat het beroep op bij een vorige controle door de controlerende ambtenaar beweerdelijk gewekt vertrouwen vallen. De inspecteur: 4.1. Gebruik van groene handelaarskentekens voor privéritten is weliswaar verboden, maar in de praktijk blijkt dit gebruik door handelaren in auto's voor te komen. 4.2. Hij beschikt niet over een feitelijke aanwijzing dat van meer dan één tot de handelsvoorraad behorende personenauto in privé gebruik is gemaakt. 4.3. Op zijn eenheid is het beleid, dat voor de belastinghefWng ter zake van het privégebruik door garagehouders het aantal rijbewijzen per gezin als uitgangspunt wordt genomen. 4.4. Op blz. 2, regels 5 en 6 van onderen, van het vertoogschrift moet voor «ter beschikking staan» worden gelezen: het houden van een personenauto; Overwegende omtrent het geschil: 5.1. Ingevolge artikel 42, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst tot en met 1991) worden bij het bepalen van winst uit onderneming de aan het houden van een personenauto verbonden kosten geacht tot een bedrag van tenminste twintig percent van de catalogusprijs - met inbegrip van omzetbelasting - van de auto niet te zijn gemaakt ten behoeve van de onderneming. 5.2. Belanghebbende huldigt ten onrechte de opvatting dat onder personenauto in de zin van voormelde wetsbepaling niet zijn te begrijpen personenauto's die zijn bestemd voor de omzet en behoren tot de handelsvoorraad van de ondernemer. 5.3. Zijn stelling dat deze auto's, mede omdat zij niet afzonderlijk zijn verzekerd en daarvoor geen motorrijtuigenbelasting is betaald, niet voor privégebruik beschikbaar zijn, miskent dat de enkele omstandigheid dat een zodanige auto administratief als handelsvoorraad is aangemerkt niet eraan in de weg staat dat sprake is van het ‘houden van een personenauto’ in de zin van artikel 42, tweede lid, van de wet. 5.4. De inspecteur, die voor de berekening van de belasting uitgaat van het aantal van twee in het gezin van belanghebbende aanwezige rijbewijzen, heeft daarbij geen onredelijk criterium aangelegd. 5.5. In een situatie als hier aan de orde is van onredelijke belastinghefWng temeer geen sprake, nu de wet ook bij de aanwezigheid van méér dan één personenauto de mogelijkheid van tegenbewijs openlaat. Het is bijvoorbeeld niet onmogelijk om aan te tonen dat alle privéritten worden gedaan met één en dezelfde personenauto. 5.6. Belanghebbende heeft evenwel geen gegevens verschaft op grond waarvan de berekening van de belasting moet worden beperkt tot het gebruik van één personenauto. 5.7. Het beroep van belanghebbende is niet gegrond; Recht doende: Bevestigt de bestreden uitspraak. Aldus gedaan te Arnhem op 14 augustus 1998 door de raadsheren mr Röben, als voorzitter, mr Lamens en mr drs F.J.P.M. Haas, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als grifWer. (W.J.N.M. Snoijink) (J.B.H. Röben) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 augustus 1998