Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1153

Datum uitspraak1998-10-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/00580
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem eerste meervoudige belastingkamer nummer 97/00580 U i t s p r a a k op het beroep van I.O.I.M. Tantawy te Nijmegen (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen Nijmegen op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem voor het tijdvak 1 januari 1994 tot en met 15 oktober 1996 opgelegde aanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag en bezwaar 1.1. De naheffingsaanslag, genummerd 615.94.891.A.01.6500 en gedagtekend 31 oktober 1996, is opgelegd tot een bedrag van ƒ 47.503,- aan enkelvoudige belasting met een verhoging van 100%, welke is kwijtgescholden tot op 50%. 1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de inspecteur bij uitspraak van 28 april 1997 de aanslag gehandhaafd. 2. Geding voor het hof 2.1. Het beroepschrift is ter griUe ontvangen op 29 april 1997 en aangevuld op 1 september 1997, waarbij bijlagen zijn overgelegd. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen. 2.3. Bij de mondelinge behandeling op 20 januari 1998 te Arnhem is gehoord de inspecteur, bijgestaan door H.J. Smits en mr F.W.A. Seuren, werkzaam op dezelfde eenheid. Belanghebbende is daarvoor bij aangetekende brief van 18 december 1997 opgeroepen aan het adres bij het hof laatstelijk uit het aanvullende beroepschrift bekend, doch zonder bericht niet verschenen. 2.4. P.T.T.-Post heeft het hof bij brief van 1 juli 1998 bericht dat de aangetekende brief waarbij de oproep aan belanghebbendes gemachtigde is verzonden, op 19 december 1997 aan deze is uitgereikt. 2.5. Het hof heeft mondeling uitspraak gedaan op 3 februari 1998. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, waarvan afschriften op 17 februari 1998 aangetekend aan partijen zijn verzonden. 2.6. Op 13 maart 1998 is het schriftelijke verzoek van belanghebbende ingekomen om vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke. Het verschuldigde recht van ƒ 75,- is tijdig gestort. 3. Conclusies van partijen 3.1. Belanghebbende verzoekt vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een, opgelegd tot een bedrag van, naar het hof begrijpt, ƒ 16.504,-. 3.2. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak. 4. De vaststaande feiten Het hof stelt op grond van de stukken, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet weersproken, de volgende feiten vast. 4.1. Belanghebbende drijft sinds mei 1994 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, die bestaat uit een cafetaria op het adres St. Annastraat 230 te Nijmegen en een groothandel in im- en export van levensmiddelen voor de horeca op het adres Industrielaan 11 te Groesbeek. 4.2. Uit waarnemingen ter plaatse op 15 juni 1995, 5 en 6 maart 1996 en 13 oktober 1996 en uit een in 1996 ingesteld boekenonderzoek is onder meer gebleken dat belanghebbende in 1994, 1995 en 1996 minstens zeven mensen in dienst heeft gehad, die grotendeels niet zijn opgenomen in de loonadministratie en voor wie ten onrechte geen aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen is gedaan. Belanghebbende bestrijdt dit niet, en heeft tijdens het onderzoek zelf alsnog enkele gegevens betreffende een aantal van deze personen verstrekt. 4.3. De onderhavige naheffingsaanslag is gebaseerd op de volgende bedragen: verschuldigde loonheffing 1994 1995 1996 volgens belanghebbendes aangifte - ƒ 211,-- ƒ 816,-- waarvan afgedragen - - ƒ 431,-- volgens de inspecteur (inclusief verschil aangifte en afdracht) ƒ 5.311,-- ƒ 31.905,-- ƒ 10.287,-- 5. Het geschil en de standpunten van partijen 5.1. Partijen houdt verdeeld of de inspecteur de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag heeft vastgesteld. 5.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. 5.3. Daaraan is mondeling, afgezien van hetgeen reeds hiervoor onder de vaststaande feiten is opgenomen, door de inspecteur toegevoegd - zakelijk weergegeven- 5.3.1. Hij heeft geen bezwaar tegen gelijktijdige behandeling van deze zaak met de zaken met hofnummers 97/00579 en 97/00581. 5.3.2. Het cafetaria was 14 tot 16 uur per dag geopend, tot 04.00 uur 's nachts. 5.3.3. Aanvankelijk is aan belanghebbende medegedeeld dat een boete van 25% zou worden opgelegd. Dat is gemeld in de brief van 8 maart 1996. Daarna zijn er meer werknemers "ontdekt" en is hem duidelijk is geworden dat sprake was van opzet en bewuste belastingontduiking. Daarom heeft hij naar zijn mening terecht een boete van 50% opgelegd. 6. Beoordeling van het geschil 6.1. Belanghebbende voert in beroep aan dat hij voor het jaar 1995 aan loonheffingen is verschuldigd een bedrag van ƒ 906,80. 6.2. Belanghebbende bestrijdt kennelijk niet dat hij over het jaar 1994 aan loonheffingen is verschuldigd ƒ 5.311,-- en over 1996 ƒ 10.287,--. Nu belanghebbende voorts erkent dat hij over het jaar 1995 tenminste een bedrag van ƒ 906,-- is verschuldigd, ruim het viervoudige van het door hem ter zake aangegeven bedrag, kan hij gelet op de door hem wel aangegeven bedragen, voor geen van die jaren geacht worden de vereiste aangifte te hebben gedaan. Alleen reeds om die reden dient belanghebbende in beroep de onjuistheid van de onderhavige naheffingsaanslag aan te tonen. 6.3.Hetgeen belanghebbende ter zake heeft aangevoerd is ten opzichte van het gemotiveerde standpunt van de inspecteur onvoldoende. Zo heeft belanghebbende niet duidelijk gemaakt dat en in hoeverre de inspecteur ten onrechte heeft aangenomen dat er sprake was van netto loonbetalingen en dat de inspecteur een te hoog tarief heeft toegepast. Het hof is voorts niet gebleken van feiten en/of omstandigheden die tot de conclusie leiden dat de inspecteur tot een te hoog bedrag heeft nageheven. Belanghebbendes standpunt dat de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd, moet dan ook worden verworpen. 6.4.Belanghebbendes standpunt dat de inspecteur bij de uitspraak op bezwaar enig beginsel van behooorlijk bestuur heeft geschonden, door niet in te gaan op de door belanghebbende verstrekte gegevens, is onjuist. De inspecteur heeft immers gemotiveerd het standpunt van belanghebbende ter zake verworpen. 6.5.Voor zover belanghebbende in zijn beroepschrift mede beoogt te stellen dat de opgelegde verhoging voor meer dan 50% dient te worden kwijtgescholden, overweegt het hof het volgende. Tijdens en na het onderzoek is duidelijk geworden dat belanghebbende opzettelijk geen aangiften heeft gedaan van een belangrijk bedrag aan loon, gedurende een langere periode aan een aanzienlijk aantal (achtereenvolgende) werknemers uitbetaald. Het is derhalve aan zijn opzet te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven, en de inspecteur heeft terecht nageheven met een verhoging van 100%. Nu omstandigheden die zouden moeten leiden tot vernietiging van het kwijtscheldingsbesluit en gehele of gedeeltelijke verdere kwijtschelding van de verhoging niet aannemelijk zijn geworden, heeft de inspecteur de verhoging terecht niet voor meer dan 50% kwijtgescholden. 7. Slotsom Het beroep van belanghebbende is niet gegrond. 8. Proceskosten Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. 9. Beslissing Het gerechtshof bevestigt de uitspraak alsmede het besluit van de inspecteur. Aldus gedaan te Arnhem op 13 oktober 1998 door de eerste meervoudige belastingkamer in de samenstelling mr N.E. Haas, voorzitter, mr T.J. Matthijssen en mr drs F.J.P.M. Haas, raadsheren, en in het openbaar uitgesproken op dezelfde datum, in tegenwoordigheid van mr Van der Waerden als griffier. (A.W.M. van der Waerden) (N.E. Haas) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op