Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1156

Datum uitspraak1998-07-03
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/0419 97/0419
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem Tweede meervoudige belastingkamer nummer 97/0419 U i t s p r a a k Uitspraak van het gerechtshof Arnhem, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van *X, wonende te *Z, tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen *P van 12 maart 1997 op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar voor het tijdvak 1 januari 1992 tot en met 31 december 1994 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. De aanslag beloopt ƒ 29.867,– aan belasting met een verhoging – na kwijtschelding – van 25 percent. 1.2. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd. 1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak beroep ingesteld bij het hof. Bij brief van 30 juli 1997 heeft belanghebbende het beroepschrift aangevuld. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. 1.4. De mondelinge behandeling is met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden. 2. De feiten 2.1. Het hof stelt aan de hand van de stukken en het verhandelde ter zitting de volgende feiten vast. 2.2. Belanghebbende heeft in 1985 voor ƒ 55.000,– k.k. het pand *a te *Q gekocht. Het pand is gelegen in een straat waar raamprostitutie wordt bedreven. 2.3. Het pand bezit drie 'ramen' – twee ramen en een deur – waar prostituées zich aan klanten kunnen aanbieden. Op de begane grond van het pand zijn aanwezig een keukentje, een toilet/douche en twee werk-/ontvangstkamers. Op de eerste etage bevinden zich een toilet, een werk-/ontvangstkamer en een grotere werk-/ontvangstkamer met ligbad, tv en video. Het pand is niet tevens in gebruik als woning. Er is geen bar of centrale ontmoetingsruimte. 2.4. De dames die in het pand werkzaam zijn betalen aan belanghebbende voor het gebruik van de ruimten in het pand een bedrag van ƒ 50,– per dagdeel. Dagdelen zijn: overdag tot 18 uur en 's avonds vanaf 18 uur. Belanghebbende brengt geen contacten tot stand tussen klanten en de dames en bemoeit zich ook overigens niet met hun werkzaamheden. 2.5. Tegenover het betalen van genoemd bedrag krijgen de dames het recht gebruik te maken van voornoemde ramen, ruimten en van de faciliteiten voor het ontvangen van hun klanten. De dames onderhandelen zelf met de klanten over de prijs en rekenen zelf af. 2.6. Belanghebbende stelt het linnengoed en handdoeken ter beschikking. Er zijn ook dames die eigen handdoeken gebruiken. Belanghebbende zorgt voor het schoonhouden van het pand. 2.7. In 1995 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Aan de controlerende ambtenaar verklaarde belanghebbende dat zij werkt met een min of meer vaste groep van vijf tot zes dames die onderling regelen wie aanwezig is, dat alleen zijzelf bepaalt welke dames in het pand kunnen werken en dat er tussen haar en de dames geen schriftelijk vastgelegde afspraken bestaan. Enkele dames hebben persoonlijk een sleutel van het pand. 2.8. Belanghebbende heeft de inkomsten uit het pand voor de inkomstenbelasting altijd aangegeven als inkomsten uit overige onroerende zaken met als omschrijving 'opbrengst huur'. Voor de omzetbelasting is nimmer aangifte gedaan. 2.9. De bestreden naheffingsaanslag is berekend over de door belanghebbende voor de jaren 1992 tot en met 1994 aangegeven opbrengsten van respectievelijk ƒ 75.000,–, ƒ 71.000, en ƒ 77.000,– rekening houdend met voorbelasting ten bedrage van respectievelijk ƒ 1.250,–, ƒ 1.000,– en ƒ 1.500,–. Over de berekening van de nageheven belasting verschillen partijen niet van mening.. 3. Het geschil, de standpunten en de conclusies van partijen 3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vragen of ter zake van het pand sprake is van verhuur van een onroerende zaak waarop de vrijstelling van artikel 11, lid 1, onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 van toepassing is en of de verhoging terecht is vastgesteld. 3.2. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend. Zij concludeert primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot één zonder verhoging. 3.3. De inspecteur beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. Hij stelt zich daarbij primair op het standpunt dat de uitspraak moet worden bevestigd en subsidiair dat de vergoeding slechts voor een nader te bepalen gering deel als vrijgesteld is aan te merken, op grond waarvan de naheffingsaanslag zou kunnen worden verminderd. 3.4. Partijen hebben de voor hun standpunten aangevoerde gronden vermeld in de van hen afkomstige stukken. 4. Overwegingen ten aanzien van het geschil: 4.1. Belanghebbende bezit een pand in een straat waar raamprostitutie plaatsvindt. Het pand is door haar zodanig met enkele ruimten ingericht dat het geschikt is voor de prostitutie door meerdere dames. Zij stelt de ruimten tegen een vaste vergoeding per dagdeel ter beschikking aan de dames. 4.2. Belanghebbende staat buiten de door de dames met hun klanten gemaakte prijsafspraken en de daarmee gemoeide opbrengsten. Enkele dames beschikken over een eigen sleutel van het pand. 4.3. De strekking van de tussen belanghebbende en de dames bestaande rechtsverhouding is het ter beschikking stellen van in het pand aanwezige ruimten voor de door de dames te verrichten prestaties. Het hof leidt uit de gedingstukken af dat de clientèle rechtstreeks aan de dames de verschuldigde prijs betaalt en dat die op hun beurt de afgesproken prijs voor het gebruik van de in het pand aanwezige ruimten en voor eventueel gebruikt linnengoed aan belanghebbende betalen. 4.4. Onder voormelde omstandigheden is deze terbeschikkingstelling aan te merken als verhuur van onroerende zaken die van omzetbelasting is vrijgesteld. Hieraan doet niet af dat aan de dames niet ieder afzonderlijk een bepaalde ruimte ter beschikking stond of dat ter zake van het gebruik geen schriftelijke huurovereenkomst is opgemaakt. 4.5. Een deel van de vergoeding die belanghebbende aan de dames in rekening brengt moet worden toegerekend aan het gebruik van door belanghebbende ter beschikking gesteld linnengoed en handdoeken. Het hof beschouwt deze prestatie evenwel van zo bijkomstige aard, dat zij geacht moet worden in de vrijgestelde huur te zijn opgegaan. De inspecteur heeft niet aangevoerd dat zulks anders zou zijn. Conclusie Het beroep van belanghebbende is gegrond. 5. Proceskosten Het hof berekent belanghebbendes proceskosten, gelet op de met deze zaak samenhangende zaak met hofnummer 97/0420, op (1 x ƒ 710,– x 1,5 x 1) ƒ 1.065,–. 6. De beslissing Het gerechtshof – vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de daarbij gehandhaafde naheffingsaanslag; – gelast de inspecteur aan belanghebbende het voor het instellen van het beroep betaalde griffierecht van ƒ 80,– te vergoeden; - veroordeelt de inspecteur voor een bedrag van ƒ 1.065,– in de proceskosten van belanghebbende, te vergoeden door de Staat der Nederlanden. Aldus gedaan te Arnhem op 3 juli 1998 door mr Van Schie, vice-president, als voorzitter, mr Röben en mr Lamens, raadsheren, in tegenwoordigheid van N.Th. Wagener als griffier. (N.Th. Wagener) (P.M. van Schie) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 juli 1998