Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1158

Datum uitspraak1998-02-02
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersM 96/4056
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem belastingkamer nummer M 96/4056 U i t s p r a a k Het gerechtshof te Arnhem, vijfde enkelvoudige belastingkamer; Gezien het beroepschrift van *X, wonende te *Z, ingekomen op 21 augustus 1996 en gericht tegen de uitspraak d.d. 11 juli 1996 van de inspecteur van de Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting te Apeldoorn op het bezwaar van belanghebbende tegen de hem over het na te noemen tijdvak opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting; Gezien de overige stukken, waaronder conclusies van re- en dupliek ten aanzien waarvan het bepaalde in artikel 9 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toepassing heeft gevonden, en de aan deze uitspraak aangehechte uitspraak van het hof van 14 maart 1997, hofnummer M 95/3001; Overwegende, dat partijen het hof schriftelijk toestemming hebben verleend uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling van de zaak; Overwegende, dat bij de uitspraak waarvan beroep de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting is gehandhaafd op ƒ 622,- aan belasting met een verhoging van ƒ 50,-; Overwegende, dat belanghebbende in beroep nader concludeert tot primair vernietiging van de naheffingsaanslag en subsidiair ongedaanmaking van de registratie van een eerste verzuim, terwijl de inspecteur, naar het hof verstaat, concludeert tot vernietiging van de uitspraak, tot handhaving van de naheffingsaanslag voor zover betreft de nageheven belasting en tot kwijtschelding van de verhoging; Overwegende, dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt: 1.1. Belanghebbende is sedert 7 januari 1994 houder van het motorrijtuig met kenteken *. Dagtekening deel I van het kentekenbewijs: 31 januari 1991. 1.2. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 31 januari tot en met 29 april 1996 een rekening motorrijtuigenbelasting gezonden ten bedrage van ƒ 622,- met als uiterste betaaldatum 1 maart 1996. 1.3. Omdat op 1 maart 1996 de belasting over genoemd tijdvak niet was voldaan heeft de inspecteur deze van belanghebbende nageheven met een verhoging van ƒ 50,-. 1.4. In het vertoogschrift heeft de inspecteur nader het standpunt ingenomen dat in dit geval met betrekking tot het niet tijdig voldoen van de belasting sprake is van een eerste verzuim en dat de in de naheffingsaanslag begrepen verhoging moet worden kwijtgescholden. 1.5. Ter zake van een eerder aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag over het tijdvak 30 april tot en met 30 juli 1995, heeft het hof, onder nummer M 95/3001, op 14 maart 1997 uitspraak gedaan. Deze uitspraak, waarnaar partijen in hun stukken verwijzen, is gepubliceerd in Vakstudie-Nieuws 1997, blz. 2028; Overwegende, dat het geschil de vragen betreft: 1. of het de inspecteur is toegestaan de belasting na te heffen over het tijdvak 31 januari tot en met 29 april 1995 hoewel de dagtekening van deel I van het kentekenbewijs van belanghebbendes motorrijtuig 31 januari 1991 is, en 2. of er in dit geval sprake is van een eerste verzuim inzake het niet tijdig op aangifte betalen van de belasting; Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld; Overwegende omtrent het geschil: (met betrekking tot het tijdvak van naheffing) 2.1. Het tijdvak waarover de belasting moet worden betaald is drie maanden. Het tijdvak vangt aan met de dag waarop voor het motorrijtuig voor het eerst een kentekenbewijs is afgegeven en vervolgens telkens drie maanden later (artikelen 10 en 11, lid 1, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, hierna: de wet). 2.2. De dagtekening van deel I van het kentekenbewijs van belanghebbendes motorrijtuig is 31 januari 1991. 2.3. De wet voorziet niet in een regeling voor de vaststelling van een tijdvak van drie maanden, in het geval een tijdvak aanvangt op de 31-ste van een maand en de laatste dag van de derde daarop volgende maand de 30-ste, de 29-ste of de 28-ste is; 2.4. Nu evenwel in artikel 11, lid 1, van de wet is bepaald, dat elk volgend tijdvak aanvangt op de dag telkenmale drie maanden later dan de datum van dagtekening van deel I van het kentekenbewijs – in dit geval 30 april 1996 –, brengt een in het systeem van de wet passende en tevens redelijke toepassing van de wet mee, dat het thans in geschil zijnde tijdvak de periode 31 januari tot en met 29 april 1996 omvat. 2.5. De naheffingsaanslag is derhalve terecht en over het juiste tijdvak vastgesteld. 2.6. Eventuele complicaties bij het berekenen van het bedrag van de teruggaaf bij schorsing of verkoop van het motorrijtuig in de loop van het tijdvak kunnen hieraan niet afdoen. (met betrekking tot de registratie van het eerste verzuim) 2.7. In voormelde procedure met hofnummer M 95/3001, heeft de inspecteur zich ter zitting van het hof van 6 januari 1997 nader op het standpunt gesteld, dat, nu die procedure als een proefprocedure kon worden gezien, hij de op het aanslagbiljet gedane mededeling dat sprake is van een eerste verzuim intrekt. 2.8. Belanghebbende stelt zich in deze zaak in de conclusie van repliek, na kennisneming van het nadere standpunt van de inspecteur in het vertoogschrift dat de verhoging moet worden kwijtgescholden maar dat wel registratie plaatsvindt van een eerste verzuim, op het standpunt, dat nog steeds dezelfde argumenten gelden als in de eerdere procedure, dat ook thans iedere schuld ontbreekt en opnieuw geen sprake is van „een (eerste) verzuim”. 2.9. In de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is limitatief opgesomd met betrekking tot welke beslissingen van de inspecteur sprake is van een voor bezwaar vatbare beschikking. De beslissing van de inspecteur tot registratie van een eerste verzuim valt niet onder die opsomming. 2.10. Gelet op dit door de wetgever beoogde gesloten systeem in de AWR kan belanghebbende niet met vrucht in bezwaar of beroep opkomen tegen voormelde registratie. 2.11. Niet ontkend kan worden dat een belastingplichtige er belang bij heeft dat op zijn naam geen verzuim staat geregistreerd. 2.12. Belanghebbendes belang te dezen kan evenwel aan de orde komen in het geval hem bij een volgend verzuim wel een boete wordt opgelegd. 2.13. Ter zake van zijn tweede grief moet belanghebbende derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard. 2.14. Nu de inspecteur in het vertoogschrift concludeert tot kwijtschelding van de verhoging is het beroep gedeeltelijk gegrond. Proceskosten Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. Beslissing Het gerechtshof: - vernietigt de bestreden uitspraak; - handhaaft de naheffingsaanslag voor zover betreft de enkelvoudige belasting; - verleent kwijtschelding van de verhoging ten bedrage van ƒ 50,-; - verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de registratie van een eerste verzuim; - gelast de inspecteur aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ƒ 75,- te vergoeden. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 1998 te Arnhem door mr. Röben, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Vermeulen-Post als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (I.B. Vermeulen-Post) (J.B.H. Röben) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 februari 1998