Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1159

Datum uitspraak1997-12-10
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersM 96/3232
Statusgepubliceerd


Uitspraak

G E R E C H T S H O F A R N H E M BELASTINGKAMER Nr. M 96/3232 Het gerechtshof te Arnhem, vijfde enkelvoudige belastingkamer; Gezien het beroepschrift van *X BV, gevestigd te *Z, ingekomen op 15 april 1996 en gericht tegen de uitspraak 8 maart 1996 van de inspecteur van de Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting op het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing van haar op 3 november 1995 ingediende verzoek om vrijstelling van motorrijtuigenbelasting voor taxivervoer voor het motorrijtuig met kenteken *; Gezien de overige stukken, waaronder de door de inspecteur en de gemachtigde van belanghebbende overgelegde notities van hun bij respectievelijk eerste en tweede mondelinge behandeling gehouden pleidooien, welke als in deze uitspraak ingelast moeten worden beschouwd; Gehoord in de zitting van 31 oktober 1996 te Arnhem *A, directeur van belanghebbende, *B, advocaat van belanghebbende, alsmede de inspecteur en in de zitting van 23 oktober 1997 te Arnhem *A voornoemd, *C, advocaat van belanghebbende, alsmede de inspecteur; Overwegende, dat belanghebbende in beroep verzoekt om vernietiging van de uitspraak en verlening van de gevraagde vrijstelling, terwijl de inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak; Overwegende, dat op grond van de stukken en het in de zittingen verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt: 1.1. Belanghebbende drijft een taxi-onderneming te *Z. 1.2. Voor haar bedrijfsuitoefening zijn aan haar door het Openbaar Lichaam Taxivervoer *Z-a taxivergunningen in de zin van de Wet personenvervoer verstrekt. Daarnaast beschikt belanghebbende over door het openbaar lichaam afgegeven 'aanhangsels' voor de inzet van reserve-taxi's. 1.3. Een reserve-taxi kan alleen als zodanig worden ingezet, indien in die reserve-taxi het vergunningsbewijs van de buiten gebruik zijnde taxi én het aanhangsel van de reserve-taxi aanwezig zijn. 1.4. In verband met procedures tussen de inspecteur en *Z'se taxibedrijven over de toepassing van de taxivrijstelling ten aanzien van reserve-taxi's onder de vigeur van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966, hebben in het voorjaar van 1994 op verzoek van dit hof gesprekken plaatsgevonden tussen de toenmalige directeur van belanghebbende, de heer *D, en de inspecteur. De weerslag van het besprokene is door de inspecteur neergelegd in een aan *D gerichte brief van 30 maart 1994. Deze brief met de bijlage 'Afspraak met betrekking tot de inzet van reserve-taxi's' luidt als volgt: "Geachte heer *D, Naar aanleiding van hetgeen is besproken tijdens de zitting van het Gerechtshof Arnhem d.d. 1 februari jl. heb ik recentelijk een -informeel- gesprek met u gehad. Ten vervolge hierop ontvangt u een concepttekst met betrekking tot het maken van afspraken in verband met de inzet van reserve-taxi's. Ik wil hierbij nogmaals de volgende uitgangspunten benadrukken: - Er kunnen per bedrijf niet meer vrijstellingen verleend worden dan het aantal auto's dat volgens de vergunning Wet Personenvervoer mag worden ingezet voor taxivervoer. Dit uitgangspunt is ook door mr. *E ter zitting erkend. - Artikel 13 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 geeft de mogelijkheid tot verrekening van belasting indien een motorrijtuig door een ander motorrijtuig wordt vervangen. Dit uitgangspunt kan ook gehanteerd worden met betrekking tot vrijstellingen. - Ingevolge par. 37, lid 2 van de Leidraad motorrijtuigenbelasting is slechts dan sprake van vervanging als een motorrijtuig bestemd is om functioneel de plaats van het te vervangen motorrijtuig definitief in te nemen. - Volgens lid 3a van voornoemde Leidraad kan verrekening eveneens plaatsvinden indien een motorrijtuig tijdelijk niet meer technisch in staat is zijn functie te vervullen. Hierbij wordt uitgegaan van een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen technisch niet meer functioneren. Zoals al eerder is aangegeven ben ik bereid om met betrekking tot de bijzondere situatie van het taxivervoer een afspraak te maken om te komen tot een praktisch werkbare situatie ingeval van reparatie e.d. aan taxi's. Hiertoe doe ik een voorstel zoals dit is weergegeven in het bijgevoegde tekstvoorstel. Ik zou u willen verzoeken om dit voorstel binnen het Centraal Buro voor Taxi's te bekijken en een reactie hierop te geven. In een tweede ronde (indien nodig) zal het mogelijk moeten kunnen zijn om tot sluitende afspraken te komen. Uw reactie zie ik met belangstelling tegemoet. Hoogachtend, Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting, de inspecteur." "Afspraak met betrekking tot de inzet van reservetaxi's. 1. Per onderneming worden niet meer vrijstellingen motorrijtuigenbelasting verleend dan dat er auto's volgens de vergunning Wet Personenvervoer als taxi mogen worden ingezet. 2. Het aanhangsel, afgegeven door het Openbaar Lichaam Taxivervoer *Z-a, heeft zelfstandig geen waarde om een vrijstelling van toepassing te doen zijn. 3. Enkel in combinatie met een vergunningbewijs kan voor een reservetaxi aanspraak bestaan op een vrijstelling motorrijtuigenbelasting. 4. De ondernemer doet onder overlegging van fotokopieën van de (het) aanhangsel(s) aan het Centraal bureau motorrijtuigenbelasting te Apeldoorn opgave van de aanwezige reservetaxi's en de mutaties die hierin plaats vinden. 5. De vervanging van een taxi door een reservetaxi is fiscaal enkel acceptabel indien er sprake is van functioneel de plaats innemen als bedoeld in artikel 37 leden 2 en 3a van de Leidraad motorrijtuigenbelasting. 6. Het Centraal bureau motorrijtuigenbelasting te Apeldoorn accepteert als tijdelijke vervanging ook de vervanging voor een kortere periode dan 14 dagen, echter alleen dan indien er sprake is van vervanging wegens reparatie of onderhoud. 7. De ondernemer die een reservetaxi inzet als taxi houdt hiervan aantekening in zijn administratie. Deze vastlegging dient zodanig plaats te vinden dat het achteraf controleren van de inzet van de reservetaxi (reden en periode) mogelijk wordt gemaakt. 8. Van de inzet wordt door de ondernemer schriftelijk opgave gedaan aan het Centraal bureau motorrijtuigenbelasting te Apeldoorn. 9. In deze schriftelijke opgave wordt aangegeven welk reserve-voertuig is ingezet (taxinummer en kenteken), voor welke taxi (taxinummer en kenteken) het reserve-voertuig is ingezet en de periode waarin het reserve voertuig is ingezet. Zo nodig wordt in gezamenlijk overleg hiervoor een standaard formulier ontworpen. 10. De opgave moet worden gedaan uiterlijk binnen een week na afloop van de kalendermaand waarin de inzet heeft plaatsgevonden. 11. Het niet nakomen van deze afspraak impliceert dat de gebruikelijke regels van de motorrijtuigenbelasting met betrekking tot weggebruik, betalen op aangifte en naheffing van toepassing zijn. 12. Naheffingsaanslagen welke onverhoopt toch nog worden opgelegd zullen na een ingediend bezwaarschrift worden vernietigd, mits de vorenstaande afspraken zijn nagekomen". 1.5. Tussen partijen staat vast dat, hoewel de brief niet door *D is bevestigd, belanghebbende het gestelde in de brief en de bijlage steeds exact heeft nageleefd, dat de inspecteur de telkens door belanghebbende achteraf gemaakte opgaven van de inzet van reserve-taxi's heeft geaccepteerd en dat deze werkwijze goed controleerbaar was; Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vraag betreft of de inspecteur terecht de gevraagde vrijstelling heeft geweigerd; Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat daaraan in de zittingen - afgezien van hetgeen onder de vaststaande feiten is opgenomen - nog het volgende, zakelijk weergegeven, is toegevoegd: Namens belanghebbende: 2.1. Zij blijft er bij dat de afspraak van 30 maart 1994 tot stand is gekomen door de naleving harerzijds en de acceptatie van haar periodieke opgaven van de inzet van reserve-taxi's door de inspecteur. Bij de invoering van de nieuwe wet per 1 april 1995 is daarin geen verandering gekomen. 2.2. Het standpunt van de inspecteur leidt er toe, dat vrijstelling van belasting voor reserve-taxi's niet meer mogelijk zou zijn. Dat kan niet de bedoeling van de wetgever geweest zijn. Door de inspecteur: 3.1. Hij heeft geen bezwaar tegen het tot de stukken rekenen van de door belanghebbende bij de pleitnota gevoegde bijlagen. 3.2. Hij blijft van mening, dat belanghebbende bij het verzoek om vrijstelling geen verklaring heeft overgelegd, dat het motorrijtuig waarvoor de vrijstelling wordt verzocht geheel of nagenoeg geheel wordt gebruikt voor het verrichten van taxivervoer. 3.3. De brief van 30 maart 1994 heeft geen gelding voor het vrijstellingsregime van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994. 3.4. Als door het openbaar lichaam vergunning is verleend voor bijvoorbeeld 20 door belanghebbende gehouden taxi's, dan brengt het systeem van de huidige houderschapsbelasting voor personenauto's anders dan onder de werking van de tot 1 april 1995 geldende wetgeving mee, dat naast de 20 vrijgestelde 'hoofdtaxi's' niet nog een aantal reserve-taxi's als vrijgesteld kunnen worden aangemerkt; Overwegende omtrent het geschil: 4.1. Artikel 72, eerste lid, onderdeel n, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de wet) voorziet in vrijstelling van motorrijtuigenbelasting voor motorrijtuigen die blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer afgegeven vergunning, dan wel voor zover afgegeven een vergunningsbewijs, zijn bestemd om daarmee als personenauto openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten en daarvoor geheel of nagenoeg geheel worden gebruikt. 4.2. De voorwaarden waaronder de vrijstelling kan worden verleend zijn opgenomen in artikel 23 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het besluit). 4.3. Blijkens de parlementaire behandeling van de per 1 april 1995 in werking getreden wet is in beginsel beoogd in de tot die datum reeds in de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 bestaande vrijstellingen geen materiële wijzigingen aan te brengen. 'Getracht is bestaande tegemoetkomingen zo goed mogelijk te vertalen naar het nieuwe houderschapssyteem', aldus de memorie van antwoord bij wetsvoorstel nr. 22 238, Kamerstukken II, vergaderjaar 1991 - 1992, nr. 5. 4.4. Partijen zijn het erover eens, dat belanghebbende onder de vigeur van de oude wet op voor de inspecteur acceptabele en controleerbare wijze voldeed aan de voor de vrijstelling geldende voorwaarden. 4.5. In verband met het onder 4.3. overwogene, zijn de voorwaarden waaronder de vrijstelling kan worden verleend in artikel 23 van het besluit ten opzichte van het tot 1 april 1995 geldende artikel 5a van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1966 slechts aangepast voor zover het nieuwe systeem van houderschapsbelasting dat vergde. 4.6. De verklaring, dat het motorrijtuig waarvoor de vrijstelling wordt verzocht geheel of nagenoeg geheel wordt gebruikt voor taxivervoer moet in artikel 23, lid 1, onderdeel c, van het besluit worden afgegeven bij het verzoek om vrijstelling en moet telkens aan het eind van vier opeenvolgende tijdvakken worden herhaald. In artikel 5a, onderdeel d, van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1966 was bepaald, dat deze verklaring eenmaal per jaar aan de inspecteur moest worden afgegeven. 4.7. Het hof is van oordeel, dat belanghebbende er redelijkerwijs van mocht uit gaan dat ook na 1 april 1995 met betrekking tot verzoeken om vrijstelling voor (reserve)taxi's kon worden gehandeld op basis van de in de brief van 30 maart 1994 van de inspecteur gestoelde en door deze daadwerkelijk geaccepteerde werkwijze van melding en afmelding van ingezette taxi's. 4.8. De aanpassingen per 1 april 1994 van de desbetreffende bepalingen in de wet en het besluit zijn, in overeenstemming met het gestelde in de parlementaire stukken als vermeld onder 4.3., ondergeschikt en nopen niet tot een ander oordeel. 4.9. Indien al de invoering van de nieuwe regelgeving zou nopen tot een andere werkwijze met betrekking tot de verlening van de onderhavige vrijstelling, dan zou een zorgvuldige taakuitoefening hebben meegebracht dat de inspecteur over aanpassing van de tot dan toe gebruikelijke werkwijze met belanghebbende in overleg zou zijn getreden. 4.10. Het hof verwerpt voorts de door de inspecteur in de tweede zitting opgeworpen stelling, dat onder het houderschapssysteem geen ruimte is voor vrijstelling van belasting voor reserve-taxi's boven het aantal taxi's waarvoor vergunningsbewijzen door het openbaar lichaam zijn afgegeven. 4.11. Een dergelijke stellingname strookt niet met de bedoeling van de wetgever om in de bestaande vrijstelling materieel geen wijziging te brengen. Bovendien maakt deze stelling de inzet van reservetaxi's in veel gevallen illusoir. 4.12. Door ervoor zorg te dragen, dat bij de inzet van de reserve-taxi het vergunningsbewijs voor de 'hoofdtaxi' en het aanhangsel voor de reservetaxi in het motorrijtuig aanwezig zijn, voldoet de ondernemer op aanvaardbare en controleerbare wijze aan de voorwaarden en strekking van de vrijstelling. 4.13. Het vorenstaande brengt mee, dat het beroep van belanghebbende gegrond is en dat de vrijstelling moet worden verleend met ingang van de datum van het verzoek, 3 november 1995. 4.14. Het hof berekent belanghebbendes proceskosten, gelet op de samenhang met de eveneens heden besliste zaken van belanghebbende met hofnummers 96/3230 en 96/3231 op { 2,5 x f 710,- x 1 (gewicht van de zaak, in redelijkheid geschat in verband met blijvende werking) x 1 (samenhang) } 1.775,-; Recht doende: Vernietigt de uitspraak waarvan beroep. Verleent de gevraagde vrijstelling voor het motorrijtuig met kenteken * met ingang van 3 november 1995. Veroordeelt de inspecteur voor f 1.775,- in de proceskosten van belanghebbende, te vergoeden door de Staat der Nederlanden. Gelast de inspecteur aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ƒ 75,-- te vergoeden. Aldus gedaan op 10 december 1997 te Arnhem door Mr. Röben, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mevr. Vermeulen-Post als griffier. (I.B. Vermeulen-Post) (J.B.H. Röben) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn per post verzonden op 10 december 1997.