Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1173

Datum uitspraak1997-01-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers95/1460
Statusgepubliceerd


Uitspraak

G E R E C H T S H O F A R N H E M BELASTINGKAMER Nr. 95/1460 Het gerechtshof te Arnhem, eerste meervoudige belastingkamer; Gezien het beroepschrift van *X B.V., gevestigd te *Z, ingekomen op 7 september 1995 en gericht tegen de uitspraak d.d. 27 juli 1995 van de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen *P op het bezwaar van belanghebbende tegen de haar over het tijdvak van 1 januari 1990 tot en met 31 december 1992 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting, welke naheffingsaanslag bij een aanslagbiljet met dagtekening 3 juni 1994 en nummer * te harer kennis is gebracht; Gezien de overige stukken, waaronder de door belanghebbendes gemachtigde en de inspecteur overgelegde notities van hun bij de mondelinge behandeling gehouden pleidooien welke als in deze uitspraak ingelast moeten worden beschouwd; Gehoord ter zitting van 3 december 1996 te Arnhem belanghebbendes gemachtigde *A, alsmede de inspecteur voornoemd; Overwegende, dat bij de uitspraak waarvan beroep de voormelde naheffingsaanslag is gehandhaafd op ƒ * aan belasting; Overwegende, dat belanghebbende in beroep vermindering van de naheffingsaanslag verzoekt met bedragen van ƒ 184.577,-- en ƒ 45.000,-- en veroordeling van de inspecteur in de proceskosten, terwijl de inspecteur concludeert het beroep af te wijzen; Overwegende, dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt: (1.1) Belanghebbende houdt zich bezig met de productie en verkoop van *a. (1.2) In verband met de noodzaak tot afbouw van het aantal arbeidsplaatsen heeft belanghebbende zich in een sociaal plan van januari 1991 verplicht medewerkers te helpen bij het vinden van een passende werkkring buiten het bedrijf. (1.3) In dat verband door belanghebbende ingeschakelde outplacementbureaus hebben haar ter zake van verrichte diensten in het tijdvak van naheffing in totaal ƒ 184.577,-- aan omzetbelasting in rekening gebracht. De inspecteur heeft dit bedrag dat belanghebbende in aftrek had gebracht, nageheven. (1.4) De diensten van de bureaus bestonden uit carrière-adviezen, psychologische tests, workshops, videotraining en de terbeschikkingstelling van faciliteiten op het gebied van secretariaat, telefoon en ruimte. (1.5) Het Ministerie van *b had op grond van geldende Rijksinkoopvoorwaarden het recht ter zake van een niet of niet-tijdig leveren van goederen door belanghebbende zonder ingebrekestelling boetes te heffen van 1% van de overeengekomen prijs voor elke volle maand vertraging, met een maximum van 5%. (1.6) Genoemd Ministerie verrekende de boetes met de in rekening gebrachte prijzen. Belanghebbende heeft de boetes altijd met behulp van een interne creditnota waarop ook een bedrag aan omzetbelasting werd tegengeboekt, als prijsverminderingen aangemerkt. De inspecteur heeft ter zake wat het onderhavige tijdvak betreft ƒ 45.000,-- nageheven. (1.7) In een rapport dat op 22 juli 1988 is opgemaakt van een controle met betrekking tot de door belanghebbende over het jaar 1987 gedane aangiften, staat onder meer het volgende vermeld: “In de overeenkomsten staat vermeld, dat de boete de door *b geleden schade representeert. De als boete betaalde bedragen zijn derhalve als schadevergoeding wegens wanprestatie te karakteriseren. Op deze grond zijn de betaalde bedragen voor de O.B. vrijgesteld, hetgeen inhoudt dat *X over de betaalde bedragen geen O.B. kan verrekenen. Door ons is niet geconstateerd dat *X op dit punt onjuist heeft gehandeld.”; Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vraag betreft of de inspecteur de onder (1.3) en (1.6) vermelde bedragen van ƒ 184.577,-- en ƒ 45.000,-- terecht heeft nageheven; Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat daaraan ter zitting - afgezien van hetgeen onder de vaststaande feiten is opgenomen - nog het volgende, zakelijk weergegeven, is toegevoegd: Namens belanghebbende: (2.1) Het was voor belanghebbende van belang dat haar werknemers het resultaat van de diensten van de outplacementbureaus konden gebruiken voor de vervulling van een dienstbetrekking elders of voor de exploitatie van een eigen onderneming. (2.2) Belanghebbende mocht nu na de controle met betrekking tot het jaar 1987 geen correctie volgde, ervan uitgaan, dat zij met betrekking tot de boetes goed zat. Zij is mogelijk wat gemakzuchtig geweest. (2.3) Het is onbegrijpelijk dat de controlerende ambtenaar de stapel creditnota's niet heeft opgemerkt. Door de inspecteur: (3.1) Met betrekking tot de pleitnota van belanghebbendes gemachtigde merkt zij het volgende op: a. De feiten dat belanghebbende de contracten met de outplacementbureaus heeft afgesloten en de door de bureaus in rekening gebrachte bedragen heeft betaald, zijn niet doorslaggevend. Wezenlijk is dat de werknemers de prestaties van de bureaus hebben afgenomen. b. De door de bureaus aan belanghebbende in rekening gebrachte bedragen betroffen voor haar bedrijfskosten, maar hadden betrekking op een consumptief verbruik door haar werknemers. c. De boetes zijn vooraf vastgestelde schadevergoedingen voor gevallen van wanprestatie. d. Het gebruik van de term “vrijstelling” in het controlerapport is minder gelukkig. Maar het is duidelijk dat naar de mening van de controlerende ambtenaar belanghebbende de omzetbelasting met betrekking tot de boetes niet kon verrekenen, dat wil zeggen niet in mindering kon brengen op de door haar in rekening gebrachte omzetbelasting. (3.2) De prestaties van de outplacementbureaus dienden persoonlijke doeleinden van de werknemers van belanghebbende; Overwegende omtrent het geschil: (4.1)De door belanghebbende ingeschakelde outplacementbureaus hebben hun onder (1.4) vermelde diensten verricht jegens de werknemers van belanghebbende die elders een passende werkkring moesten zoeken. (4.2) Bovendien zijn de door belanghebbende van de bureaus bedongen diensten - op de wijze bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 - gebezigd voor het uitkeren van loon in natura aan de betrokken werknemers en voor persoonlijke doeleinden van die werknemers. (4.3) Derhalve is het standpunt van de inspecteur dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van de haar door de bureaus in rekening gebrachte omzetbelasting, juist. (4.4) Daaraan doet - anders dan belanghebbende verdedigt - niet af, dat door de prestaties van de bureaus mede - indirect - een zakelijk belang van belanghebbende werd gediend. (4.5) In de geldende Rijksinkoopvoorwaarden (bijlagen 12 en 13 bij het vertoogschrift) regelt artikel 20 gevallen van prijsherziening. De omstreden boeten op grond van artikel 22 van de voorwaarden vormen vooraf vastgestelde schadevergoedingen voor gevallen van niet of niet-tijdig presteren, welke - anders dan belanghebbende verdedigt - niet als prijsverminderingen zijn aan te merken. (4.6) Uit het onder (1.7) bedoelde rapport blijkt, dat de controlerende ambtenaar van mening was, dat belanghebbende de omzetbelasting met betrekking tot de boetes niet mocht verrekenen, maar dat hij niet heeft opgemerkt dat belanghebbende die belasting in 1987 in feite wel had verrekend. (4.7) Derhalve kan belanghebbende zich niet met vrucht beroepen op het vertrouwen, dat verrekening zou worden toegestaan, ingeval - zoals te dezen - werd geconstateerd, dat zij de belasting met betrekking tot de boetes ten onrechte wel had verrekend met de door haar ter zake van haar leveringen verschuldigde belasting. (4.8) Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken; Recht doende: Bevestigt de uitspraak waarvan beroep. Aldus gedaan op 23 januari 1997 te Arnhem door mr. Smit, vice-president, als voorzitter, mrs. Röben en Nijman, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Egberts als griffier. (J.L.M. Egberts) (D.C. Smit) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 januari 1997.