Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1174

Datum uitspraak1997-09-08
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers95/0997
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem belastingkamer nummer 95/0997 U i t s p r a a k Het gerechtshof te Arnhem, eerste meervoudige belastingkamer; Gezien het beroepschrift van *X, wonende te *Z, ingekomen op 9 juni 1995 en gericht tegen de uitspraak d.d. 11 mei 1995 van de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen *P op het bezwaar van belanghebbende tegen de haar voor het jaar 1992 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen; Gezien de overige stukken, waaronder conclusies van re- en dupliek ten aanzien waarvan het bepaalde in artikel 9 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toepassing heeft gevonden; Gehoord ter zitting van 13 mei 1997 te Arnhem de inspecteur voornoemd, zijnde belanghebbendes gemachtigde *A, met telefonische kennisgeving aan het hof niet verschenen; Overwegende, dat bij de uitspraak waarvan beroep de voormelde aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 32.570,- met inachtneming van een belastingvrije som van ƒ 5.225,-, is gehandhaafd; Overwegende, dat belanghebbende in beroep vermindering van de aanslag verzoekt tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 30.739,- met vergoeding van griffierecht en proceskosten, terwijl de inspecteur nader concludeert tot vernietiging van de uitspraak en vaststelling van het belastbare inkomen op ƒ 32.565,-; Overwegende, dat op grond van de stukken het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt: 1.1. Belanghebbende, die is geboren in 19*, is gehuwd. Met haar in 19* geboren echtgenoot drijft zij in twee maatschapsverbanden ondernemingen die zich voornamelijk bezighouden met het houden van vleeskalveren. 1.2. Op * augustus 1992 kocht belanghebbende een perceel bouwland te *Q met een grootte van * hectare. In de koop was een referentiehoeveelheid polsuiker van 17.198,4 kg begrepen. De prijs voor deze referentiehoeveelheid bedroeg ƒ 2,- per kg, dus in totaal ƒ 34.396,80. 1.3 Belanghebbende heeft de economische eigendom van het aangekochte perceel en de referentiehoeveelheid ingebracht in één van de met haar echtgenoot gedreven maatschappen. De winstverdeling in die maatschap vindt plaats op 50/50-basis. 1.4. In haar aangifte voor het onderhavige jaar heeft belanghebbende met betrekking tot het verworven suikerquotum (50% van 12% van ƒ 34.396,- =) ƒ 2.064,- aan investeringsaftrek ten laste van haar winst gebracht. 1.5 De inspecteur heeft de verzochte aftrek met toepassing van artikel 11, vijfde lid, aanhef en onderdeel h, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) geweigerd, maar daarbij abusievelijk ƒ 2.069,- in plaats van ƒ 2.064,- gecorrigeerd. In een landelijk overleg tussen de belastingdienst en agrarische adviesbureaus is een suikerquotum aangemerkt als een bedrijfsmiddel waarop kan worden afgeschreven, maar is geen overeenstemming bereikt over de vraag of voor een investering in een suikerquotum recht op investeringsaftrek bestaat. 1.6 De Raad van de Europese Gemeenschappen heeft op 20 februari 1968 de Verordening (EEG) nummer 206/68, houdende vaststelling van raamvoorschriften voor de contracten en overeenkomsten van het betrokken bedrijfsleven betreffende de aankoop van suikerbieten, vastgesteld en op 30 juni 1981 de Verordening (EEG) nummer 1785/81, houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker. 1.7 Op basis van de Verordeningen worden jaarlijks suiker-quota aan de lidstaten toegewezen en de aan Nederland toegewezen quota op basis van een raamovereenkomst, gesloten tussen het Landbouwschap, de CSM en de Suiker Unie, over de bietentelers verdeeld. De telers moeten daartoe jaarlijks bietenzaad bestellen en een leveringsovereenkomst met een suikerfabrikant sluiten. 1.8 Het staat de bietentelers vrij zoveel bieten te telen als zij zelf willen. De toegewezen quota leveren slechts een prijsgarantie op. In Nederland werd ook suiker geproduceerd, dat - zonder prijsgarantie - tegen de wereld-marktprijs moest worden afgezet; Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vraag betreft of de inspecteur belanghebbende terecht investeringsaftrek met betrekking tot het door haar verworven suikerquotum heeft geweigerd; Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat daaraan ter zitting geen nieuwe gronden zijn toegevoegd; Overwegende omtrent het geschil: 2.1 Ingevolge artikel 11, vijfde lid, aanhef en onderdeel h, van de Wet - voor zover hier van belang - worden voor de toepassing van de investeringsaftrek niet tot de bedrijfsmiddelen gerekend vergunningen, ontheffingen, concessies en andere dispensaties van publiekrechtelijke aard. 2.2. Voor de ratio van voormelde uitsluitingsbepaling moet blijkens de memorie van toelichting bij de Wet van 28 december 1989, Stb. 601, te rade worden gegaan bij hetgeen heeft gegolden voor de overeenkomstige bepalingen in artikel 61a van de Wet dat tot aan 1 januari 1990 van kracht is geweest. 2.3. Het hof ontleent aan de memorie van toelichting bij de Wet van 23 december 1987, Stb. 624, met betrekking tot artikel 61a van de Wet de volgende passage: "Ofschoon een investering in vergunningen en dergelijke van publiekrechtelijke aard in fiscale zin veelal een investering in een bedrijfsmiddel vormt, werpt zich de vraag op of hier ook in economische zin sprake is van een investering in een bedrijfsmiddel dat een bijdrage levert aan de nationale produktiecapaciteit. Bij een investering in vergunningen en dergelijke van publiekrechtelijke aard lijkt veeleer sprake te zijn van een (her)verdeling van produktiecapaciteit binnen de door de overheid gegeven regelingen ten behoeve van een ordelijk economisch verkeer. Het economisch nut van een investeringsstimulans in de vorm van het verlenen van een overheidsfaciliteit voor de verwervingskosten van vergunningen en dergelijke met een publiekrechtelijk karakter, die in het algemeen niet leiden tot een toeneming van de totale produktiecapaciteit in de desbetreffende sector, is naar onze mening gering". 2.4 Het verworven suikerquotum verschaft aan belanghebbende op grond van een publiekrechtelijke regeling het recht op een prijsgarantie. Het suikerquotum is derhalve op één lijn te stellen met een vergunning als bedoeld in de gemelde uitsluitingsbepaling. Daaraan doet de omstandigheid, dat aan de uitwerking van de regeling ook privaatrechtelijke overeenkomsten te pas komen, niet af. 2.5. Het is aannemelijk dat een overdracht van een suikerquotum ertoe leidt dat produktiecapaciteit overgaat van de vervreemder naar de verkrijger van het quotum en dat een overdracht dus geen bijdrage levert aan de nationale pruduktiecapaciteit. De weigering van de inspecteur te dezen de omstreden investeringsaftrek te verlenen is derhalve ook in overeenstemming met de strekking van de uitsluitingsbepaling, zoals deze onder 2.3. is weergegeven. 2.6. Het beroep van belanghebbende is slechts in zoverre gegrond, dat de inspecteur het belastbare inkomen met ƒ 5,- teveel heeft gecorrigeerd. 2.7. Proceskosten Het hof acht omdat belanghebbende vrijwel geheel in het ongelijk wordt gesteld, geen termen aanwezig voor een veroordeling in proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken; Recht doende: Vernietigt de uitspraak waarvan beroep; Vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 32.565,- met inachtneming van een belastingvrije som van ƒ 5.225,-; Gelast de inspecteur aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van ƒ 75,- te vergoeden. Aldus gedaan op 8 september 1997 te Arnhem door mr. Smit, vice-president, als voorzitter, mr. Röben en mr. drs. F.J.P.M. Haas, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Egberts als griffier. (J.L.M. Egberts) (D.C. Smit) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 september 1997.