Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1187

Datum uitspraak1997-03-07
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers96/0643
Statusgepubliceerd


Uitspraak

G E R E C H T S H O F A R N H E M BELASTINGKAMER Nr. 96/0643 Het gerechtshof te Arnhem, tweede meervoudige belastingkamer; Gezien het beroepschrift van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid *X B.V., gevestigd te *Z, ingekomen op 23 april 1996 en gericht tegen de uitspraak d.d. 15 maart 1996 van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane district *P op het bezwaar van belanghebbende tegen de haar over het tijdvak 1 januari 1992 tot en met 31 oktober 1995 opgelegde naheffingsaanslag in de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken, welke naheffingsaanslag bij een aanslagbiljet met dagtekening 19 januari 1996 en nummer * te harer kennis is gebracht, alsmede tegen het besluit van de inspecteur de in de naheffing begrepen verhoging niet verder kwijt te schelden dan tot op ƒ *; Gezien de overige stukken, waaronder de door belanghebbendes gemachtigde overgelegde notities van zijn bij de mondelinge behandeling gehouden pleidooi welke als in deze uitspraak ingelast moeten worden beschouwd; Gehoord ter zitting van 18 december 1996 te Arnhem *A, als gemachtigde van belanghebbende, en, tot diens bijstand, *B, *C en *D, beiden verbonden aan belanghebbende, alsmede de inspecteur voornoemd en, tot diens bijstand, *E en *F; Overwegende, dat bij de uitspraak waarvan beroep de voormelde naheffingsaanslag is gehandhaafd op ƒ * aan belasting met een verhoging van ƒ * van welke verhoging tot op ƒ * kwijtschelding was verleend; Overwegende, dat belanghebbende in beroep vermindering verzoekt van de naheffingsaanslag, alsmede kwijtschelding van de verhoging, terwijl de inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak waarvan beroep; Overwegende, dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt: 1.1.Belanghebbende (voorheen handelend onder de naam: *X-A) brengt onder meer *a-drank, *b-poeder en diverse andere alcoholvrije dranken in de handel. 1.2.*a-drank wordt verkocht in (na het openen luchtdicht afsluitbare) busjes welke 200 gram korrels bevatten die vóór gebruik in water moeten worden opgelost. Op de verpakking (een origineel busje behoort tot de stukken) is onder meer het volgende vermeld: "*". 1.3.1.*b-poeder, dat vóór gebruik in water moet worden opgelost, werd volgens het rapport dat als bijlage 5 bij het vertoogschrift is overgelegd (blz. 6, onder 4, vierde alinea) in de jaren 1993 tot en met 1995 verkocht in verpakkingen van 40, 200, 400 en 900 gram. De verpakkingen van 200 en 400 gram zijn busjes die na het openen luchtdicht kunnen worden afgesloten. De 900-gramsverpakking is een aluminium zak die na het openen niet luchtdicht kan worden afgesloten. 1.3.2.Op de verpakking van *b-poeder staat vermeld dat 40 gram poeder dient te worden opgelost in 500 ml water. 1.3.3. *b-poeder is, naar niet in geschil is, een drank in vaste vorm als bedoeld in artikel 9, lid 2, van de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten (Wet van 24 december 1992, Stb. 683, hierna: de Wet) en als zodanig vanaf 1 januari 1993 aan de heffing van verbruiksbelasting onderworpen. Poeders als de onderhavige waren voor die datum niet aan de heffing van accijns onderworpen. 1.3.4. Belanghebbende zet de 900-gramsverpakking van *b-poeder in 97,5% van de gevallen af via kantines, sportscholen en dergelijke. De kleinere verpakkingen worden hoofdzakelijk afgezet via de detailhandel. 1.4. Belanghebbende is sinds 1 januari 1995 voor het product *-poeder in het bezit van een vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 14 van de Wet. Met ingang van oktober 1995 is de vergunning uitgebreid tot de opslag van andere aan verbruiksbelasting onderworpen producten, waaronder vruchten- en groentensappen. 1.5. Naar aanleiding van een eind 1995 ingestelde controle is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. 1.5.1. De enkelvoudige belasting is als volgt berekend: * 1.5.2. De verhoging is als volgt berekend: * (de verhoging heeft uitsluitend betrekking op de overige alcoholvrije dranken, waaronder “*a-drank” en diverse geconcentreerde vruchtensappen, en bedraagt 25% van ƒ *); Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vragen betreft (1) of het product “*a-drank” dient te worden aangemerkt als limonade (in vaste vorm) in de zin van artikel 9 van de Wet; (2) of *b-poeder (in de 900-gramsverpakking) dient te worden aangemerkt als een “limonade in vaste vorm (...) voor huishoudelijk gebruik” als bedoeld in artikel 10, lid 2, van de Wet, in welk geval de herleiding tot het volume van voor gebruik gerede limonade dient te geschieden op basis van de factor 3, zoals belanghebbende verdedigt, in plaats van naar het werkelijke volume, zoals de inspecteur voorstaat; (3) of de verhoging terecht is opgelegd en terecht door de inspecteur niet verder is kwijtgescholden dan tot op ƒ *; Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat daaraan ter zitting - afgezien van hetgeen onder de vaststaande feiten is opgenomen - nog het volgende, zakelijk weergegeven, is toegevoegd: Namens belanghebbende: 2.1. Belanghebbende heeft niet onderzocht in hoeverre de 900-gramsverpakkingen van *b-poeder door sportscholen aan particulieren worden verkocht en niet voor consumptie ter plaatse worden gebruikt. 2.2. *b-poeder is bijna één jaar houdbaar indien het droog wordt bewaard. In vochtige omstandigheden is het niet goed houdbaar. 2.3. De 900-gramsverpakking van *b-poeder (een aluminium zak) kan na openen niet luchtdicht en droog worden bewaard. 2.4. Alleen de kleine verpakkingen van *b-poeder worden via de detailhandel afgezet. De kleine verpakkingen zijn busjes die na te zijn geopend luchtdicht en droog kunnen worden afgesloten. Door de inspecteur: 3.1. De 900-gramsverpakking van *b-poeder wordt in kantines en sportscholen gebruikt voor de bereiding van consumpties. Huishoudelijk gebruik van deze verpakkingen is niet aannemelijk; Overwegende omtrent het geschil: 4.1. Onder limonade worden verstaan met water aangelengd vruchten- of groentensap, alsmede gezoete en aromatische dranken en dranken waaraan geurstoffen of smaakstoffen zijn toegevoegd die kennelijk zijn bestemd om onverwarmd te worden gedronken (artikel 9, lid 1, van de Wet). 4.2. Als limonade wordt mede aangemerkt de drank, bedoeld in het eerste lid, in vaste vorm of als concentraat in kleinhandelsverpakking of in een verpakking die is bestemd voor afnemers die voor gebruik gerede limonade vervaardigen voor gebruik ter plaatse (artikel 9, lid 2, van de Wet). 4.3. Op grond van de onder 1.2 aangehaalde tekst op de verpakking is het hof van oordeel dat “*a-drank” moet worden beschouwd als een gezoete, en tevens als een aromatische, drank in vaste vorm, die kennelijk (ook) is bestemd om onverwarmd te worden gedronken. 4.4. Vorenstaand oordeel leidt tot de conclusie dat onder limonade als bedoeld in artikel 9 van de Wet mede moet worden verstaan het onderhavige product. 4.5. Aan 's hofs oordeel doet niet af dat het product mogelijk oorspronkelijk was bedoeld om verwarmd te worden gedronken en evenmin dat het product mogelijk nog steeds meestal verwarmd wordt gedronken. 4.6. Aan 's hofs oordeel doet evenmin af dat het product ook wel als (oploskruiden- en/of ijs-)thee wordt aangeduid en thee blijkens de wetsgeschiedenis, evenals koffie, niet in de heffing dient te worden betrokken. Niet de naam, maar de aard van het product is bepalend voor de wetstoepassing. Aan het spraakgebruik komt in dit verband gezien de geschiedenis en de tekst van de Wet geen of slechts een beperkte betekenis toe. 5.1. Het hof acht met de inspecteur aannemelijk dat *b-poeder in de verpakking van 900 gram niet voor huishoudelijk gebruik is bedoeld en normaliter ook niet in particuliere huishoudens wordt gebruikt. Het hof baseert dit oordeel op de omvang van de verpakking (geschikt voor het bereiden van 900 x 500 ml 40 ofwel 11,25 liter gereed product), op de aard van de verpakking (een, anders dan de kleinere busjes, na het openen niet luchtdicht afsluitbare aluminium zak) en op de wijze waarop de 900-gramsverpakking in het algemeen wordt afgezet (97,5% via kantines, sportscholen en dergelijke). 5.2. Hetgeen belanghebbende aanvoert, doet aan dit oordeel niet af. Het hof vindt in de wetsgeschiedenis geen aanleiding het begrip “voor huishoudelijk gebruik” dat bij de tweede nota van wijziging (Tweede Kamer, Vergaderjaar 1992-1993, 22 843, nr. 13) in de wettekst is opgenomen, zo beperkt uit te leggen als belanghebbende voorstaat. 6.1. Het hof acht het begrijpelijk dat na de wetswijziging per 1 januari 1993 ten aanzien van een product als *a-drank bij belanghebbende enige tijd onduidelijkheid over de wetstoepassing is blijven bestaan. In zoverre is het niet aan grove schuld van belanghebbende te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is voldaan. 6.2. Blijkens het controlerapport (pagina 8) heeft van de nageheven verbruiksbelasting ƒ 15.187,50 + ƒ 18.770,81 = ƒ 33.958,31 betrekking op *a-drank. De verhoging dient derhalve nader te worden berekend over ƒ * - ƒ * ofwel ƒ *. De resterende verhoging beloopt 25% van ƒ *. 6.3. Voor wat betreft de overige alcoholvrije dranken (ten aanzien waarvan het bedrag van de enkelvoudige belasting niet in geschil is) maakt de inspecteur aannemelijk (vertoogschrift, pagina 7) dat het aan grove schuld van belanghebbende te wijten is geweest dat aanvankelijk te weinig belasting is voldaan. Het falen van derden die op verzoek van belanghebbende de afwikkeling van de invoer destijds voor haar verzorgden, dient in dit verband aan belanghebbende te worden toegerekend. 6.4. Het hof oordeelt geen wanverhouding aanwezig tussen de ernst van het feit en de na kwijtschelding (tot op ƒ *) resterende boete. Paragraaf 26 van het Voorschrift administratieve boeten 1993 behoefde de inspecteur derhalve geen aanleiding te geven de boete verder kwijt te schelden dan tot op 25%. 7. Het hof berekent de vergoeding voor belanghebbendes proceskosten in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures op 2 x ƒ 710,-- x 1,5 ofwel ƒ 2.130,--; Recht doende: Vernietigt de uitspraak waarvan beroep; Vermindert de naheffingsaanslag tot ƒ * aan belasting met ƒ * aan verhoging; Verleent kwijtschelding van de in de naheffingsaanslag begrepen verhoging tot op ƒ *; Veroordeelt de inspecteur voor een bedrag van ƒ 2.130,-- in de proceskosten van belanghebbende, te vergoeden door de Staat der Nederlanden; Gelast de inspecteur aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van ƒ 75,-- te vergoeden. Aldus gedaan op 7 maart 1997 te Arnhem door mr Matthijssen, raadsheer, als voorzitter, mr Haas en mr Lamens, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier. (W.J.N.M. Snoijink) (T.J. Matthijssen) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 7 maart 1997.