Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1191

Datum uitspraak1997-01-23
Datum gepubliceerd1997-01-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers96/0519
Statusgepubliceerd


Uitspraak

G E R E C H T S H O F A R N H E M BELASTINGKAMER Nr. 96/0519 Het gerechtshof te Arnhem, eerste enkelvoudige belastingkamer; Gezien het beroepschrift van *, wonende te *Z, ingekomen op 1 april 1996 en gericht tegen de uitspraak d.d. 20 februari 1996 van de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen *P op het bezwaar van belanghebbende tegen de hem over het tijdvak 1994 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting, welke naheffingsaanslag bij een aanslagbiljet met dagtekening 28 december 1995 en nummer * te zijner kennis is gebracht; Gezien de overige stukken, waaronder de door belanghebbendes gemachtigde en de inspecteur overgelegde notities van hun bij de mondelinge behandeling gehouden pleidooien welke als in deze uitspraak ingelast moeten worden beschouwd; Gehoord ter zitting van 17 december 1996 te Arnhem belanghebbende en diens gemachtigde *A en bijgestaan door *B, alsmede de inspecteur voornoemd bijgestaan door de op zijn eenheid werkzame *C; Overwegende, dat bij de uitspraak waarvan beroep de voormelde naheffingsaanslag is gehandhaafd op ƒ * aan belasting; Overwegende, dat belanghebbende naar het hof verstaat in beroep verzoekt vernietiging van de naheffingsaanslag, terwijl de inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak; Overwegende, dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt: (1.1) Belanghebbende is zelfstandig als dirigent werkzaam voor diverse amateurorkesten en -koren. (1.2) Hij heeft geen omzetbelasting voldaan met betrekking tot werk voor een jeugdorkest. De inspecteur heeft ter zake nageheven. (1.3) In het jeugdorkest van het harmonieorkest “*b”, te *Q, waarvan belanghebbende dirigent is, worden alleen leden toegelaten die al een certificaat bij een muziekschool hebben behaald. (1.4) In het orkest spelen ook leden die al een B- of C-certificaat hebben behaald en dus in een “groot orkest” mogen spelen. (1.5) De lesbevoegdheid van belanghebbende is beperkt tot één instrument, te weten de trompet; Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vraag betreft of belanghebbende recht heeft op toepassing van de vrijstelling, neergelegd in artikel 11, eerste lid, onderdeel o, aanhef en 2e, van de Wet op de omzetbelasting 1968 en artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968, voor het verstrekken van muziekonderwijs aan personen jonger dan 21 jaar; Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat daaraan ter zitting - afgezien van hetgeen onder de vaststaande feiten is opgenomen - nog het volgende, zakelijk weergegeven, is toegevoegd: Namens en door belanghebbende: (2.1) Hij legt een lijst over van 63 muziekverenigingen die het opleidingstraject voor hun rekening nemen. (2.2) Het is denkbaar dat een muziekvereniging een deel van de opleiding verzorgt, terwijl de muziekschool te *Z dit deel voor haar leerlingen verzorgt. (2.3) Het gaat om een proefproces waarin wordt gepoogd op grond van een ruime opvatting van het begrip muziekonderwijs een beslissing te verkrijgen welke afwijkt van de uitspraak d.d. 28 juni 1995, nummer 92/3649 (VN 1996, 679) van het hof te Den Bosch en van het arrest van de Hoge Raad van 2 oktober 1996, nummer 31 416 (VN 1996, 3931). Zijn gemachtigde heeft veel klanten in de muzieksfeer. (2.4) Het is daarom vreemd dat de inspecteur kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht aan de orde stelt. Door de inspecteur: (3.1) Hij betwist de betekenis van de door belanghebbende overgelegde onder (2.1) bedoelde lijst. (3.2) De definitie van het begrip verstrekken van onderwijs was voldoende duidelijk. Hij handhaaft daarom zijn standpunt met betrekking tot de vergoeding van de door de fiscus gemaakte proceskosten; Overwegende omtrent het geschil: (4.1) Het hof ziet geen aanleiding om, nu het gaat om het in de geschilomschrijving bedoelde begrip “verstrekken van muziekonderwijs”, aan het begrip ”verstrekken van onderwijs” een ruimere betekenis toe te kennen dan is geschied in de onder (2.3) vermelde jurisprudentie. (4.2) Derhalve wordt de stelling van belanghebbende dat muziekonderwijs volgens het spraakgebruik is op te vatten in de zin van muzikale vorming als onderdeel van de algemene opvoeding van kinderen en jongeren en dan ook samenspel in een jeugdorkest omvat, verworpen. (4.3) Ensemblespel maakt deel uit van het lesprogramma van muziekscholen. Het is noch gesteld noch gebleken dat een muziekschool een of meer leerlingen voor het vak ensemblespel naar het door belanghebbende geleide jeugdorkest had verwezen. (4.4) De inspecteur maakt met zijn verwijzingen naar de omstandigheden dat een lid van het jeugdorkest over een certificaat van een muziekschool moet beschikken en belanghebbende slechts lesbevoegdheid met betrekking tot één instrument bezit, aannemelijk, dat belanghebbendes werkzaamheid als dirigent van het orkest primair is gericht op het leiding geven aan repetities en uitvoeringen en dus niet primair op het overbrengen van muziekkennis en -kunde aan de orkestleden. (4.5) De vrijstelling voor het verstrekken van muziekonderwijs mist te dezen toepassing. (4.6) Eerdere jurisprudentie had geen betrekking op de gemelde voor het jaar 1994 geldende tekst van het Uitvoeringsbesluit. De inspecteur verwijt belanghebbende dan ook ten onrechte kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. (4.7) Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken; Recht doende: Bevestigt de uitspraak waarvan beroep. Aldus gedaan op 23 januari 1997 te Arnhem door mr. Smit, vice-president, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Vermeulen-Post als griffier. (I.B. Vermeulen-Post) (D.C. Smit) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 januari 1997.