Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1193

Datum uitspraak1997-07-04
Datum gepubliceerd1997-07-04
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers96/0368
Statusgepubliceerd


Uitspraak

G E R E C H T S H O F A R N H E M BELASTINGKAMER Nr. 96/0368 Het gerechtshof te Arnhem, eerste meervoudige belastingkamer; Gezien het beroepschrift van *X, wonende te *Z, ingekomen op 5 maart 1996 en gericht tegen de uitspraak d.d. 24 januari 1996 van de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen *P op het bezwaar van belanghebbende tegen de hem voor het jaar 1992 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volks-verzekeringen; Gezien de overige stukken, waaronder de door belanghebbendes gemachtigde en de inspecteur overgelegde notities (met onderscheidenlijk drie en twee bijlagen waarvan de wederpartij genoegzaam kennis heeft genomen) van hun bij de mondelinge behandeling gehouden pleidooien welke als in deze uitspraak ingelast moeten worden beschouwd; Gehoord ter zitting van 15 april 1997 te Arnhem belanghebbende en diens gemachtigde *A, alsmede de inspecteur voornoemd; Overwegende, dat bij de uitspraak waarvan beroep de voormelde aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ * met inachtneming van een belastingvrije som van ƒ 5.225,--, is gehandhaafd; Overwegende, dat belanghebbende in beroep vermindering van de aanslag verzoekt tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 98.512,-- met veroordeling van de inspecteur in de proceskosten, terwijl de inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op het bezwaarschrift; Overwegende, dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt: (1.1) Belanghebbende die in 19* is geboren, is sinds 1978 zelfstandig als architect werkzaam. (1.2) Hij heeft zich sinds 1984 ook met projectontwikkeling beziggehouden in die zin, dat hij in twee fasen van het bestemmingsplan *b (gemeente Q), aangevangen achtereenvolgens in november 1984 en oktober 1985, heeft zorg gedragen voor de bouw van onderscheidenlijk negen en acht woningen. De activiteiten van belanghebbende bestonden uit het kopen van de gemeente van de grond, het verzorgen van de aansluitingen op gas, water, elektriciteit en kabel of C.A.I., alsmede het architectenwerk. De bouw van de woningen werd verzorgd door *B B.V. Belanghebbende nam totdat gegadigden voor de woningen waren gevonden, de bouwtermijnen voor zijn rekening. (1.3) Na de onder (1.2) beschreven activiteiten hield belanghebbende zich bezig met de bouw van twintig woningen in *Q wederom in samenwerking met *B B.V. (1.4) Op 17 februari 1986 lag een ontwerp-structuurplan van de gemeente *Q ter inzage. Het plan werd op * 1986 aangenomen. Op * 1986, * 1986 en * 1987 kocht belanghebbende drie percelen grond toen nog met een agrarische bestemming, op een gedeelte waarvan volgens het genoemde structuurplan woningbouw was gepland als vervolg van de wijk *b. Voor het op * 1986 gekochte perceel groot 4650 m² betaalde belanghebbende ƒ 25.000,-- voor het op * 1987 gekochte perceel groot 4190 m² ƒ 18.500,-- . In een inspraakprocedure voor een ontwerp-bestemmingsplan “*Z” heeft belanghebbende in een op * 1987 bij de gemeente ingekomen brief aangedrongen op een vergroting van de “vlek”, welke voor woondoeleinden kon worden uitgewerkt. Hij heeft daarbij een tekening overgelegd met een vlek voor dertig woningen welke de door hem gekochte percelen vrijwel geheel omvatte. (1.5) Na vele onderhandelingen met de gemeente is een wijziging van het bestemmingsplan tot stand gekomen, heeft belanghebbende grond aan de gemeente verkocht en heeft hij de ontwikkeling van de nieuwe wijk *b verzorgd. In 1992 zijn negenentwintig woningen in de wijk gebouwd en verkocht. (1.6) De inspecteur heeft voor belanghebbende een voordeel van per saldo ƒ * becijferd, waarvan belanghebbende in 1992 en 1993 achtereenvolgens ƒ * en ƒ * als opbrengst van architectenwerkzaamheden heeft aangegeven. Belanghebbendes gemachtigde voert in de pleitnota aan dat de specificatie van de opbrengsten en uitgaven tussen partijen niet ter discussie staat. (1.7) De inspecteur neemt het standpunt in dat de toename in 1992 van belanghebbendes vermogen, ten bedrage van ongeveer ƒ *, als winst uit onderneming, dan wel als andere opbrengst van arbeid in aanmerking moet worden genomen. (1.8) De inspecteur heeft zich in het vertoogschrift bereid verklaard in overleg met belanghebbendes gemachtigde tot een juiste toerekening van de opbrengst aan de jaren 1992 en 1993 te komen. Belanghebbendes gemachtigde heeft zich daaromtrent niet uitgelaten en gaat dus kennelijk voor het geval dat de opbrengst moet worden belast, met de toerekening door de inspecteur van ongeveer ƒ * aan 1992 akkoord; Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vragen betreft 1. of het voordeel dat belanghebbende in 1992 heeft behaald bij de verkoop van de onder (1.4) bedoelde door hem in 1986 en 1987 gekochte percelen grond, onderdeel uitmaakt van de winst van de onderneming, waarin hij ook zijn beroep van architect uitoefent, dan wel aan een afzonderlijke onderneming, of als inkomst uit niet in dienstbetrekking verrichte arbeid in de heffing moet worden betrokken, en 2. of op belanghebbende de bewijslast drukt dat de opgelegde aanslag te hoog is, omdat hij in een schriftelijke verklaring d.d. 6 juli 1994 onjuiste inlichtingen heeft verstrekt; Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat daaraan ter zitting - afgezien van hetgeen onder de vaststaande feiten is opgenomen - nog het volgende, zakelijk weergegeven, is toegevoegd: Door en namens belanghebbende: (2.1) Hij behoorde in 1986 inderdaad van het structuurplan te weten, maar was er tot zijn verbazing niet mee op de hoogte, omdat hij te druk met andere dingen bezig was. (2.2) Hij liep bij een aankoop met toepassing van een ABC-akte in juridische zin risico, maar in economische zin niet, omdat de vraag het aanbod overtrof. (2.3) Hij heeft van *C begrepen, dat het dossier ten tijde van de controle door *D aanwezig was, maar het kan zijn dat het dossier niet is ingezien. (2.4) De brief d.d. 10 januari 1991 (bijlage 4a bij het vertoogschrift) aan de gemeente inzake de bouw van zevenentwintig woningen in *b is weliswaar op briefpapier van het *kantoor-X gesteld, maar betrof een privé-aangelegenheid. Door de inspecteur: (3.1) Het is onwaarschijnlijk, dat bij belanghebbende die ter plaatse bij woningbouw was betrokken, met betrekking tot de drie door hem gekochte percelen grond een witte vlek bestond. (3.2) Uit de stelling van belanghebbende dat hij bij toepassing van een ABC-akte in economische zin geen risico liep, blijkt dat hij van de marktomstandigheden ter plaatse op de hoogte was. (3.3) Belanghebbende heeft met zijn schriftelijke verklaring d.d. 6 juli 1994 (bijlage 7a bij het vertoogschrift) geprobeerd de controlerende ambtenaar op het verkeerde been te zetten. (3.4) Belanghebbende heeft als ondernemer gehandeld. Het is voor hem niet mogelijk een onbelaste privé-sfeer af te splitsen; Overwegende omtrent het geschil: (4.1) Het hof acht het met de inspecteur aannemelijk, dat belanghebbende als specifiek betrokken bij de woningbouw ter plaatse, in 1986 met het onder (1.4) bedoelde (ontwerp-)structuurplan op de hoogte was. (4.2) In zijn schriftelijke verklaring d.d. 6 juli 1994 stelt belanghebbende, dat hij althans twee van de onder (1.4) bedoelde percelen heeft gekocht ter wille van de bouw van * en dat hij pas achteraf van de gemeente te horen kreeg dat de eerstkomende 10 jaren geen woning meer in *Z gebouwd mocht worden. In dit verband heeft belanghebbende een tekening overgelegd betreffende een Voorstel voor de bouw van *, welke tekening de dagtekening * maart 1987 draagt. Omdat op de tekening een kadastraal nummer staat vermeld, dat pas op of nabij * september 1987 is bekend gemaakt, is zeker dat de op deze tekening vermelde datum van * maart 1987 niet als datum van de vervaardiging van de tekening kan worden aanvaard. (4.3) De stellingen van belanghebbende dat de op de tekening vermelde datum * maart 1987 op een eerdere versie van de tekening betrekking had en dat hij de omstreden percelen grond heeft gekocht voor de bouw van een privé-bungalow, worden als door de inspecteur betwist en door belanghebbende op geen enkele wijze waargemaakt verworpen. (4.4) Naar het oordeel van het hof heeft belanghebbende de drie omstreden percelen grond gekocht met aanwending van de kennis welke hij tevoren als architect en projectontwikkelaar ter plaatse had opgedaan ter wille van verder in het kader van zijn onderneming te ontwikkelen activiteiten. Derhalve stond het belanghebbende niet vrij de percelen grond tot zijn privé-vermogen te rekenen en heeft de inspecteur het resultaat van belanghebbendes activiteiten met de grond terecht voor hem als winst uit zijn onderneming in aanmerking genomen. (4.5) De grond had sinds de voorbereiding van het in 1986 tot stand gekomen structuurplan verwachtingswaarde. Belanghebbendes stellingen dat de grond pas na de wijziging van het bestemmingsplan tot zijn ondernemingsvermogen kon worden gerekend en dat zijn activiteiten normaal privé-vermogensbeheer niet hebben overtroffen, worden verworpen. (4.6) De overige in de geschilomschrijving geformuleerde vragen kunnen voor dit geding onbeantwoord worden gelaten. (4.7) Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken; Recht doende: Bevestigt de uitspraak waarvan beroep. Aldus gedaan op 4 juli 1997 te Arnhem door mr. Smit, vice-president, als voorzitter, mrs. Röben en Wolt, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Van der Meulen als griffier, zijnde de griffier verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen. (D.C. Smit) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 juli 1997.