Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1194

Datum uitspraak1997-03-25
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers96/0788
Statusgepubliceerd


Uitspraak

G E R E C H T S H O F A R N H E M BELASTINGKAMER Nr. 96/0788 Het gerechtshof te Arnhem, eerste enkelvoudige belastingkamer; Gezien het beroepschrift van de fiscale eenheid *X B.V., gevestigd te *Z, ingekomen op 23 mei 1996 en gericht tegen de uitspraak d.d. 15 april 1996 van de inspecteur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen *P op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking van de inspecteur waarin hij haar op haar verzoek over het tijdvak december 1995 ƒ * aan omzetbelasting heeft teruggegeven; Gezien de overige stukken, waaronder conclusies van re- en dupliek ten aanzien waarvan het bepaalde in artikel 9 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toepassing heeft gevonden, de door belanghebbendes gemachtigde overgelegde notities van zijn bij de mondelinge behandeling gehouden pleidooi welke als in deze uitspraak ingelast moeten worden beschouwd, het proces-verbaal van de door het hof ter na te noemen zitting gedane mondelinge uitspraak en een schriftelijk verzoek van belanghebbendes gemachtigde de mondelinge uitspraak door een schriftelijke te vervangen; Gehoord ter zitting van 11 maart 1997 te Arnhem belanghebbendes gemachtigde *A, alsmede de inspecteur voornoemd bijgestaan door de op zijn eenheid werkzame *B; Overwegende, dat bij de uitspraak waarvan beroep de voormelde beschikking is gehandhaafd; Overwegende, dat belanghebbende in beroep verzoekt een aanvullende teruggaaf van ƒ 8.506,-- te verlenen met veroordeling van de inspecteur tot vergoeding van proceskosten, terwijl de inspecteur concludeert de uitspraak te bevestigen; Overwegende, dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt: (1.1) Belanghebbende houdt zich bezig met de in- en verkoop van vee. Zij koopt mede in bij leveranciers die de zogenaamde veehandelsregeling toepassen. (1.2) Belanghebbende maakt ter zake van de leveringen van runderen de facturen op. Op grond van toepasselijke algemene voorwaarden berust het risico dat een geleverd rund bij de slacht wordt afgekeurd, bij de leverancier. (1.3) Op de facturen staat voor de geleverde runderen een prijs per kilo vermeld. Ingeval de leverancier ervoor had gekozen dat belanghebbende het slachtrisico overnam, werd in december 1995 op de kiloprijzen een korting van ƒ 18,18 per rund in mindering gebracht. (1.4) Belanghebbende heeft in haar aangifte over december 1995 het landbouwforfait berekend over het totaal van de kiloprijzen voor de geleverde runderen minus in totaal ƒ * aan prijsverminderingen op grond van overgenomen slachtrisico; Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vraag betreft of belanghebbende met betrekking tot de onder (1.4) bedoelde prijsverminderingen recht heeft op een aanvullende teruggaaf van 5,6% van ƒ * aan belasting; Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat daaraan ter zitting - afgezien van hetgeen onder de vaststaande feiten is opgenomen - nog het volgende, zakelijk weergegeven, is toegevoegd: Namens belanghebbende: (2.1) De opslag voor kosten en winst die zou zijn begrepen in een aan een verzekeraar betaalde premie mag niet doorslaggevend zijn. Door de inspecteur: (3.1) Anders dan in alinea 1 van de pleitnota van belanghebbendes gemachtigde staat vermeld, moet te dezen voor de toepassing van § 55, lid 15, van de Toelichting Landbouwregeling worden onderscheiden tussen de gevallen dat belanghebbende het slachtrisico wel of niet verzekert; Overwegende omtrent het geschil: (4.1) In haar beroepschrift nam belanghebbende het standpunt in, dat haar overname van het slachtrisico geen bijzondere wijze van vaststelling van de koopsom inhield, maar een aparte dienst vormde jegens de leveranciers van het vee. (4.2) In haar conclusie van repliek neemt belanghebbende nader het standpunt in, dat de overname van het slachtrisico geen aparte dienst inhield en doet zij slechts een beroep op § 55, lid 15, van de Toelichting Landbouwregeling (resolutie van 15 november 1983, 283-14899), zoals deze luidde tot en met 31 december 1995. (4.3) De desbetreffende passage luidt als volgt: “Verzekeringspremie slachtrisico. Tot de koopsom in vorenbedoelde zin (... dat is de koopsom van het vee waarvan 5,6% in aftrek kan komen ...) kan worden gerekend de voor (... waarvoor kennelijk te lezen: door ...) de be- en verwerkers van vlees betaalde premie ter zake van de (verplichte) verzekering tegen zgn. slachtrisico. Dit op grond van onder meer de overweging, dat evenbedoelde verzekeringspremie in beginsel behoort tot de kostenfactoren van de leverancier van het vee, aangezien op hem de plicht tot verzekeren rust”. (4.4) De leveranciers die belanghebbende in december 1995 runderen hebben geleverd, waren niet meer verplicht hun slachtrisico te verzekeren. Belanghebbende heeft het door haar overgenomen slachtrisico niet bij een verzekeringsmaatschappij ondergebracht, maar in eigen beheer gehouden. (4.5) De inspecteur heeft terecht het standpunt ingenomen, dat de onder (4.3) geciteerde passage naar haar bewoordingen en naar haar strekking te dezen toepassing mist, omdat op de leveranciers van de runderen geen plicht tot verzekering van het slachtrisico rustte zodat het de desbetreffende partijen vrijstond te bedingen voor wiens rekening kosten met betrekking tot slachtrisico kwamen, en omdat belanghebbende ter zake van het door haar in afwijking van algemene voorwaarden overgenomen slachtrisico in feite geen premie heeft betaald. (4.6) Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken; Recht doende: Bevestigt de uitspraak waarvan beroep. Aldus gedaan op 25 maart 1997 te Arnhem door mr. Smit, vice-president, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van der Meulen als griffier. (J.J. van der Meulen) (D.C. Smit) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 maart 1997.