Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1201

Datum uitspraak1997-05-30
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers96/1923
Statusgepubliceerd


Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM belastingkamer nr. 96/1923 +------------------------------------ ¦ PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK +------------------------------------ Het gerechtshof te Arnhem, eerste enkelvoudige belastingkamer, heeft op het beroep van de erfgenamen van *Y, gewoond hebbende te *Z en overleden op 22 augustus 1995, tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst/Registratie en successie *P inzake het recht van successie, verschuldigd ter zake van de nalatenschap van de genoemde erflater, slechts voor zover die uitspraak betrekking heeft op de verrekening van recht van schenking met door de erfgename *X-a verschuldigd recht van successie, te Arnhem op 30 mei 1997 met schriftelijke toestemming van partijen zonder mondelinge behandeling de volgende mondelinge uitspraak gedaan: Gronden: (1)De erflater heeft binnen 180 dagen vóór zijn overlijden aan de genoemde erfgename ƒ 400.000,-- geschonken. Ter zake van de schenking is een beroep gedaan op de verhoogde vrijstelling van ƒ 38.277,--, neergelegd in artikel 33, eerste lid, 5e, alinea 2, van de Successiewet 1956. Over de schenking is ƒ 47.673,-- aan recht van schenking geheven. (2)Ingevolge artikel 12, eerste lid en derde lid, 1e, der wet werd de schenking voor het niet-vrijgestelde gedeelte van ƒ 400.000,-- - ƒ 38.277,-- = ƒ 361.723,-- geacht krachtens erfrecht te zijn verkregen. (3)De totale waarde van de verkrijging door de genoemde erfgename is na bezwaar vastgesteld op ƒ 1.304.702,--. (4)Het tussen partijen bestaande geschil betreft de vraag of op het verschuldigde recht van successie in mindering komt a.het totale bedrag van ƒ 47.673,-- aan recht van schenking zoals belanghebbenden bepleiten, dan wel b.het gedeelte, groot 361.723 x ƒ 47.673,-- = ƒ 43.111,--, 400.000 van het genoemde totale bedrag, dat naar verhouding is toe te rekenen aan het in de heffing van het recht van successie betrokken gedeelte van de totale schenking van ƒ 400.000,-- gelijk de inspecteur verdedigt. (5)Ingevolge artikel 10, vierde lid, dat ingevolge artikel 12, tweede lid, te dezen van overeenkomstige toepassing is, strekt recht van schenking, betaald ter zake van de waarde welke op grond van artikel 12 voor de heffing van het recht van successie in aanmerking komt, in mindering van het recht van successie. (6)Ingeval de schenking ƒ 38.277,-- niet had overtroffen, was daarover geen recht van schenking verschuldigd geweest. Derhalve is het totale recht van schenking van ƒ 47.673,-- betaald ter zake van de niet-vrijgestelde waarde van ƒ 361.723,-- welke op grond van artikel 12 in de heffing van het recht van successie wordt betrokken, en komt dit totale bedrag voor aftrek in aanmerking. (7) De aanslag ten name van de genoemde erfgename moet nader worden verminderd met ƒ 47.673,-- - ƒ 43.111,-- = ƒ 4.562,--. (8) Het hof berekent de vergoeding voor belanghebbendes proceskosten in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures op 1 x ƒ 710,-- x 1 = ƒ 710,--. Beslissing: Vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover daartegen beroep is ingesteld; Vermindert de aanslag ten name van *X-a met ƒ 4.562,--; Veroordeelt de inspecteur voor een bedrag van ƒ 710,-- in de proceskosten van belanghebbenden, te vergoeden door de Staat der Nederlanden; Gelast de inspecteur aan belanghebbenden het door hen gestorte griffierecht van ƒ 75,-- te vergoeden. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde enkelvoudige belastingkamer, (J.L.M. Egberts) (D.C. Smit) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 30 mei 1997.