Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1202

Datum uitspraak1998-12-29
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/00587
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem derde enkelvoudige belastingkamer nummer 97/00587 U i t s p r a a k op het beroep van X te Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de ambtenaar belast met de hefWng van het waterschap van de Linge (hierna: de ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem voor het jaar 1995 opgelegde aanslag in de waterschapsomslag van het polderdistrict Groot Maas en Waal. 1. Aanslag en bezwaar 1.1. De aanslag genummerd 1 en gedagtekend 29 februari 1996 bedraagt ƒ 5504,14, gespecificeerd als vermeld op het tweede blad van productie 4 bij het beroepschrift. 1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de ambtenaar bij uitspraak van 28 februari 1997, verzonden op 19 maart 1997, de aanslag verminderd met ƒ 76,14 tot ƒ 5 429,–. 2. Geding voor het hof 2.1. Het beroepschrift is ter grifWe ontvangen op 29 april 1997 en aangevuld per telefax op 15 mei 1997 en per post op 21 mei 1997, waarbij de producties 1 tot en met 4 en andere bijlagen zijn overgelegd. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen. 2.3. Na de mondelinge behandeling op 3 maart 1998 te Arnhem, waarbij zijn gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde, alsmede de ambtenaar, zijn van belanghebbende schriftelijke inlichtingen ingewonnen. Daarop zijn de artikelen 14, lid 1, onderdeel 2, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toegepast. 2.4. Bij de nadere mondelinge behandeling op 22 oktober 1998 te Arnhem zijn gehoord belanghebbende met zijn gemachtigde en de ambtenaar. 2.5. De notities van de pleidooien die door de gemachtigde van belanghebbende en door de ambtenaar in elk van beide zittingen zijn gehouden worden als hier herhaald en ingelast beschouwd. 3. Conclusies van partijen 3.1. Belanghebbende verzoekt in beroep – naar het hof verstaat – hetzij de aanslag te vernietigen hetzij het polderdistrict te verplichten tot betaling van een toereikende afkoopsom. 3.2. De ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. De vaststaande feiten 4.1. In 1888 hebben gedeputeerde staten van Noord-Brabant de Staat vergunning verleend voor het afsnijden van een bocht in de Maas nabij Q in het kader van het graven van het B. Tot die tijd behoorde Q bij Noord-Brabant en viel het onder een waterschap in die provincie. 4.2. De afsnijding bracht mee dat er langs de nieuwe rivier een nieuwe dijk moest worden gelegd, aansluitend op de bestaande dijk langs de af te snijden rivierbocht, om het gebied (hierna: de Q'se polder) te beschermen tegen overstroming. 4.3. In de voorwaarden van de desbetreffende vergunning van 11 oktober 1888 was onder 5 bepaald, voor zover hier van belang: Alvorens van deze vergunning gebruik te maken, zal aan deze Vergadering moeten worden overgelegd een geregistreerde verklaring, waaruit blijkt, dat de Staat der Nederlanden als eigenaar der langs gelegen percelen zich verbindt, om de in verband met deze vergunning te maken waterleidingen en bijbehoorende werken te onderhouden en om voortdurend voor zijne rekening te nemen alle uitgaven voor aanleg en onderhoud van werken tot het op peil houden van de binnendijksche, ten noorden van de onteigeningsgrens in het waterschap van P en Q en het R'sche Veld gelegen landen. 4.4. De Staat heeft deze voorwaarde aanvaard. De desbetreffende verklaring is geregistreerd te 's-Hertogenbosch op 1 maart 1889 en bij brief van de Hoofdingenieur van de Waterstaat van 2 maart 1889 toegezonden aan gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Dienoverenkomstig heeft Rijkswaterstaat 100 jaar lang gezorgd voor gratis onderhoud en bemaling. 4.5. Een en ander bracht voor de ingelanden van de Q'se polder mee, dat zij jaarlijks een klein bedrag moesten betalen aan het waterschap voor beheer en onderhoud van de oude dijk en van de bestaande waterbeheersingswerken, maar niet behoefden te betalen voor de bemaling en het beheer en onderhoud van de nieuwe dijk. 4.6. Bij overeenkomst van 17 oktober 1989 tussen het Rijk en het polderdistrict zijn het beheer en het onderhoud van het Q's gemaal in de zuidoosthoek van de Q'se polder om niet overgedragen aan het polderdistrict. Volgens artikel 1, lid 3, van die overeenkomst zal het polderdistrict vooruitlopend op de formele overdracht met ingang van de datum van het sluiten van de overeenkomst het feitelijk onderhoud van het genoemde gemaal met bijkomende werken om niet uitvoeren. Volgens lid 4 wordt onder dat feitelijk onderhoud tevens verstaan de bemalingsverplichting die voortvloeit uit de onder 4.3 genoemde vergunning. Volgens artikel 2 zal het Rijk aan het polderdistrict een eenmalige vergoeding van ƒ 636 819 betalen teneinde dit in staat te stellen het genoemde gemaal te renoveren; deze renovatie diende binnen vier jaren te zijn voltooid. 4.7. Na de onder 4.6 bedoelde overdracht zijn de lasten voor de ingelanden van de Q'se polder van 1990 tot en met 1994 niet meer dan trendmatig verhoogd. In 1994 bedroeg de omslag per hectare ƒ 14,92 en, verhoogd met de verevening van ƒ 3,76 als gevolg van het bij een herindeling ingebrachte vermogen, ƒ 18,68. 4.8. Volgens artikel 4 van de op 5 december 1994 vastgestelde kostentoedelingsverordening voor 1995 worden de kosten voor het waterkwantiteitsbeheer als volgt toegedeeld: 24,0% aan de ingezetenen; 20,7% aan de zakelijk gerechtigden gebouwd; 55,3% aan de zakelijk gerechtigden ongebouwd. 4.9. Voor het waterkwantiteitsbeheer zijn de gronden van de Q'se polder ingedeeld in de hoogste klasse (I), waardoor volgens artikel 7 van de ‘Omslagklassenverordening polderdistrict Groot Maas en Waal’ de op grond van artikel 5 van de eveneens op 5 december 1994 vastgestelde ‘Omslagverordening polderdistrict Groot Maas en Waal’ vastgestelde hefWngsmaatstaf van de ongebouwde onroerende zaken wordt vermenigvuldigd met de factor 1,1. 4.10. Volgens artikel 6 van de zo-even genoemde omslagverordening bedraagt het tarief van de waterschapsomslag voor het waterkwantiteitsbeheer ƒ 150,– per hectare. 5. Het geschil en de standpunten van partijen 5.1. Partijen houdt verdeeld, of 5.1.1. bij de indeling in omslagklassen ten onrechte geen rekening is gehouden met de onder 4.6 bedoelde verplichting, en 5.1.2. de verhoging van het gehanteerde tarief naar (1,1x ƒ 150 =) ƒ 165 per hectare buitenproportioneel is en in strijd met verwachtingen die een belastingplichtige redelijkerwijs mag hebben in zijn relatie met de overheid die hem die last oplegt. 5.2. Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend, de ambtenaar ontkennend. Zij voeren daartoe aan wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. 5.3. Daaraan mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd – zakelijk weergegeven – op 3 maart 1998: 5.3.1. door en namens belanghebbende: 5.3.1.1. Hem is de uitspraak van het hof te Leeuwarden die de ambtenaar noemt niet bekend maar kan door hem wel worden nageslagen. 5.3.1.2. Hij ontleent aan de overeenkomst van 1888 weliswaar niet zelf het recht op gratis bemaling, maar uit de historische samenhang blijkt dat de betrokken overheden lastenverzwaring hebben willen voorkomen voor degenen die toevallig langs de rivier bezittingen hebben. Ook de overzetveren moesten gratis zijn. 5.3.2. en door/namens de ambtenaar: 5.3.2.1. Hij reageert op belanghebbendes pleitnotities als volgt: (punt 1) De belastingrechter treedt niet in beoordeling van tariefsverhogingen. (punten 2 en 3) De plicht die door de Staat aan het polderdistrict is opgelegd waarborgt de grondeigenaren niet tot in lengte van jaren gratis bemaling. (punt 4) De gratis bemaling vormt geen als verschil in hoedanigheid of ligging in aanmerking te nemen omstandigheid. (punt 5) In de eenmalige vergoeding die in artikel 2 van de onder 4.6 bedoelde overeenkomst is genoemd, is ƒ 631 000 begrepen voor de renovatie van het gemaal. Daarmee zijn echter niet alle kosten gedekt. Het polderdistrict gebruikt overigens zijn eigen bevoegdheid tot omslaghefWng. 5.3.2.2. De Staat had geen juridisch middel voor verhaal van de bemalingskosten op de grondeigenaren. 5.4. Op 22 oktober 1998 is mondeling nog aangevoerd 5.4.1. door/namens belanghebbende: 5.4.1.1. Hij hoopt dat het gestelde onder 6, b, van zijn pleitnotities in de uitspraak als signaal in de overwegingen wordt verwerkt. 5.4.1.2. Aan het recht op gratis bemaling is geen einde gekomen met de inwerkingtreding van het nieuwe waterschapsbelastingrecht. 5.4.1.3. Reeds voordat het B werd aangelegd bestond er een, zij het beperkte, lastenhefWng. 5.4.1.4. In 1888 is de vergunning verleend. Aan de vijfde voorwaarde is eerst voldaan in 1889. De vergunning is niet louter privaatrechtelijk van aard. Hij kan de strekking van de (onder 4.3 aangehaalde) woorden ‘als eigenaar der langs gelegen percelen’ juridisch niet doorgronden. 5.4.2. en door/namens de ambtenaar: 5.4.2.1. De Staat had geen recht van verhaal op de grondeigenaren. Het polderdistrict is niet gebonden om het heel lage bedrag aan omslaghefWng voort te zetten. 5.4.2.2. De Staat verlegde de Maas en moest daarvoor waterstaatkundige voorzieningen treffen. De vorenbedoelde vijfde voorwaarde betreft met het oog op die voorzieningen de Wnanciële verhouding tot de provincie, niet die tot de grondeigenaren in het betrokken gebied. 6. Beoordeling van het geschil 6.1. Volgens artikel 120, eerste lid, van de Waterschapswet geldt voor de omslagen ter zake van ongebouwde onroerende zaken als hefWngsmaatstaf de oppervlakte. 6.2. Aan belanghebbendes primaire standpunt ligt het uitgangspunt ten grondslag, dat de door hem bedoelde gratis bemaling een omstandigheid is waarmee, als ware zij op één lijn te stellen met verschillen in hoedanigheid of ligging – in de zin van artikel 120, vijfde lid, van de Waterschapswet in de voor 1995 geldende tekst (thans: zevende lid) – ten opzichte van andere gronden in het waterschapsgebied, rekening kan – en in dat standpunt: moet – worden gehouden bij de instelling van omslagklassen. Dat uitgangspunt vindt evenwel geen steun in de geschiedenis van totstandkoming van de Waterschapswet, in het bijzonder van artikel 120, en kan voorts, als strijdig met de hierin neergelegde regeling van hetgeen als hefWngsgrondslag in aanmerking komt, niet als juist worden aanvaard. 6.3. Bovendien miskent het primaire standpunt hetgeen blijkens het hiervoor onder 5.4.2.2 weergegevene door de ambtenaar met juistheid is aangevoerd. Belanghebbende kan dus aan de bedoelde vijfde voorwaarde geen rechten tegenover het polderdistrict ontlenen. Die voorwaarde biedt alleen al daarom geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de voormelde kostentoedelings-, omslagklassen- en omslagverordening in strijd zouden zijn met algemene rechtsbeginselen (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 7 oktober 1992, nr. 26 974, BNB 1993/4c*) of dat de aanslag in strijd zou zijn met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Anderszins is schending van de bedoelde beginselen gesteld noch gebleken. 6.4. Om dezelfde reden is tevens belanghebbendes verzoek om het polderdistrict tot een afkoopsom te verplichten niet voor inwilliging vatbaar, nog daargelaten dat de administratieve rechter in belastingzaken niet bevoegd is zodanige verplichting op te leggen. 6.5. De hoogte van de tarieven staat volgens de artikelen 110 en 111 van de Waterschapswet ter vaststelling van het algemeen bestuur van het waterschap. Zij is onttrokken aan toetsing door de rechter, behoudens voor zover zij haar begrenzing vindt in de aanhef van artikel 116 (‘Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van taken die het waterschap zijn opgedragen ...’). Uit het onder 6.3 genoemde arrest volgt, dat belastingplichtingen doorlopend bedacht moeten zijn op tariefsverhogingen. Niet gesteld of gebleken is, dat de voor het onderwerpelijke jaar geldende tarieven de in artikel 116 voormeld besloten liggende opbrengstlimiet zouden overschrijden. 7. Slotsom Het beroep is ongegrond. 8. Proceskosten Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. 9. Beslissing Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de ambtenaar. Aldus gedaan te Arnhem op 29 december 1998 door mr N.E. Haas, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier. (W.J.N.M. Snoijink) (N.E. Haas) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 december 1998