Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1203

Datum uitspraak1998-12-18
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/20116
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem derde enkelvoudige belastingkamer nr. 97/20116 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : *X te : *Z ambtenaar : inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren *P aangevallen beslissing : uitspraak d.d. 7 april 1997 op bezwaar soort belasting : vermogensbelasting jaar : 1996 mondelinge behandeling : op 4 december 1998 te Arnhem door mr N.E. Haas, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier waarbij verschenen : belanghebbendes gemachtigde *, alsmede de inspecteur voornoemd Gronden: 1. Belanghebbende heeft samen met haar partner een nieuwe woning in *Z laten bouwen. De stichtingskosten van deze woning bedroegen ƒ 500.000,-. Belanghebbende is voor 75% eigenaar van de woning. Haar partner voor 25%. De woning is op 24 maart 1995 door beiden betrokken. 2. In haar aangifte heeft belanghebbende bij de berekening van de waarde van haar aandeel in de woning in bewoonde staat als waarde in het economische verkeer in vrije staat van de woning de stichtingskosten van ƒ 500.000,- aangehouden, hetgeen resulteerde in een aangegeven waarde van ƒ 500.000,- x 60% x 75% = ƒ 225.000,-. De aanslag is overeenkomstig de aangifte vastgesteld. Blijkens een daarna aan belanghebbende toegezonden beschikking waardevaststelling ingevolge de Wet waardering onroerende zaken d.d. 4 maart 1997 is de waarde van de onderhavige woning in vrije staat per 1 januari 1995 vastgesteld op ƒ 418.000,-. 3. Belanghebbende neemt het standpunt in dat de WOZ-beschikking erop wijst dat de waarde in het economische verkeer in vrije staat per 1 januari 1995 moet worden bepaald op ƒ 418.000,-. De inspecteur neemt daarentegen het standpunt in dat de bij WOZ-beschikking vastgestelde waarde veelal te laag is, dat de waarde van ƒ 500.000,- waar belanghebbende aanvankelijk van uit is gegaan, gelet op de stichtingskosten en de ontwikkeling van de huizenmarkt, juist is en dat bijgevolg belanghebbendes aangifte op het onderhavige onderdeel correct is. 4. Op de inspecteur rust de last te bewijzen dat de in aanmerking te nemen waarde van de woning hoger is dan door de belastingplichtige gesteld. Dit geldt te meer nu belanghebbende voor de juistheid van haar standpunt zich kan beroepen op de onder 3. vermelde WOZ-beschikking. 5. Dit wordt niet anders indien de algemeen geformuleerde stelling van de inspecteur juist zou zijn dat de WOZ-beschikkingen veelal een te lage waarde in het economische verkeer vermelden. Ook in deze opvatting moet immers rekening worden gehouden met de reële mogelijkheid dat de onderhavige WOZ-beschikking een juiste waarde vermeldt. 6. De inspecteur voert geen gegevens aan waarmee hij aannemelijk maakt, - dat de bij WOZ-beschikking vastgestelde waarde per 1 januari 1995 van belanghebbendes woning te laag is, en - dat de waarde van belanghebbendes woning in vrije staat per 1 januari 1996 ƒ 500.000,- bedraagt. 7. Op grond van het vorenoverwogene neemt het hof de door belanghebbende verdedigde waarde van haar woning in vrije staat per 1 januari 1996 over en bepaalt deze op ƒ 418.000,-. 8. Het vorenstaande leidt ertoe dat het bij de aanslagregeling per 1 januari 1996 vastgestelde vermogen van belanghebbende van ƒ 298.000,- dient te worden verminderd met (ƒ 500.000,- x 60% x 75%) - (418.000,- x 60% x 75%) = ƒ 36.900,- tot ƒ 261.100,-. 9. Belanghebbendes beroep is gegrond. Proceskosten: Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures in samenhang met de zaken 97/20117 en 20118 te berekenen op 1 x 1 x ƒ 710,- x 0,25 x 1 : 3 = ƒ 59,-. Beslissing: Het gerechtshof: – vernietigt de uitspraak van de inspecteur; – vermindert de aanslag tot een, berekend naar een vermogen van ƒ 261.100,-, met inachtneming van een belastingvrij bedrag van ƒ 130.000,-; – veroordeelt de inspecteur voor een bedrag van ƒ 59,- in de proceskosten van belanghebbende, te vergoeden door de Staat der Nederlanden; - gelast de inspecteur aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van ƒ 80,- te vergoeden. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 18 december 1998 te Arnhem door mr N.E. Haas, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (J.L.M. Egberts) (N.E. Haas) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 december 1998