Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1204

Datum uitspraak1998-12-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/20555
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem eerste meervoudige belastingkamer nummer 97/20555 U i t s p r a a k op het beroep van X B.V. te Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen P op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar voor het jaar 1992 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting. 1. Aanslag en bezwaar 1.1. De aanslag is opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 73 240. 1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de inspecteur bij uitspraak van 2 juni 1997 de aanslag gehandhaafd. 2. Geding voor het hof 2.1. Het beroepschrift is ter grifWe ontvangen op 2 juli 1997 en aangevuld met een volmacht op 21 augustus 1997 en met een motivering op 3 december 1997. 2.2. Tot de stukken van het geding behoort het vertoogschrift. 2.3. Bij de mondelinge behandeling op 29 oktober 1998 te Arnhem is de inspecteur gehoord. De gemachtigde van belanghebbende is daar met gefaxte kennisgeving aan het hof niet verschenen. 3. Conclusies van partijen 3.1. Belanghebbende verzoekt in beroep om vernietiging van de aanslag. 3.2. De inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. De vaststaande feiten 4.1. Belanghebbende was tot en met het jaar 1991 een van vennootschapsbelasting vrijgestelde pensioen-BV. Met ingang van 1 januari 1992 is belanghebbende belastingplichtig geworden doordat toen artikel 5, onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) in werking is getreden. 4.2. In de jaarrekening over het jaar 1991 is per 31 december 1991 ter zake van pensioenverplichtingen een bedrag gepassiveerd ten belope van ƒ 628 839. De desbetreffende verplichting heeft betrekking op een door de bouwonderneming A Z bv aan haar directeur A toegezegd en door deze vennootschap bij belanghebbende ondergebracht ouderdoms- en weduwenpensioen, alsmede een wezenpensioen. Als ingangsdatum van het ouderdomspensioen is voorzien de datum waarop A voornoemd 65 jaar wordt, terwijl het weduwenpensioen is bepaald op 70% van voormeld ouderdomspensioen. 4.3. In verband met de per 1 januari 1992 ingegane belastingplicht heeft belanghebbende een openingsbalans per die datum opgesteld, waarop voornoemde verplichting is gewaardeerd op een bedrag van ƒ 401 246. Die waardering is in overeenstemming met een door Nationale Nederlanden (hierna: NN) aan A voornoemd gedane opgave van 15 december 1992 die inhoudt: ‘Op verzoek van de heer B, functionaris van onze maatschappij, doen wij u hierna een opgave toekomen van de waarde in het economisch verkeer per 1-1-1992. Wij zijn hierbij uitgegaan van de volgende gegevens. Gegevens uw geboortdatum 04-08-1934 geboortdatum van zijn echtgenote 02-09-1941 datum indiensttreding 01-01-1972 berekeningsdatum 01-01-1992 pensioendatum 04-08-1999 Beoogde pensioenen ouderdomspensioen per jaar ƒ 74 074,– weduwenpensioen per jaar ƒ 51 852,– Grootte tot 1-1-1992 opgebouwd pensioen ouderdomspensioen per jaar ƒ 53 709,– weduwenpensioen per jaar ƒ 37 596,– Waarde in het economische verkeer De ‘waarde in het economische verkeer’ kan gelijk worden gesteld aan de koopsom welke verschuldigd zou zijn indien het opgebouwde pensioen bij een verzekeringsmaatschappij zou worden verzekerd. De waarde in het economische verkeer bedraagt per 1-1-1992 ƒ 401 246,–.’ 4.4. Belanghebbende heeft de onderhavige verplichting per ultimo 1992 ondergebracht bij NN. Bij die gelegenheid zijn de desbetreffende verplichtingen gewaardeerd op een bedrag van ƒ 695 672. 4.5. Tot de stukken behoort voorts een opgave door het C B.V. actuarissen-pensioenadviseurs te Q (hierna: het Bureau) gedagtekend 06-04-1992 van de aan de verplichtingen toe te kennen waarde in het economisch verkeer. Die opgave vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende: ‘[Wij] hebben (...), in aansluiting op ons vorige rapport van 28 september 1990, de voorziening vastgesteld die per 31 december 1991 tot en met 1994 op de balans van A Pensioen B.V. kan worden gepassiveerd voor de pensioenverplichtingen aan de heer A. Voordat wij nader op de berekeningen ingaan geven wij een beknopt overzicht van de personalia en de geldende pensioenregeling. Personalia Naam : A Geboortdatum : 4 augustus 1934 Geboortdatum echtgenote : 2 september 1941 Pensioendatum : 4 augustus 1999 Datum indiensttreding : 1 januari 1972 Aantal te behalen dienstjaren : 27 7/12 jaar Jaarsalaris : ƒ 133 380,– Pensioentoezegging Aan de heer A is toegezegd een vanaf zijn 65ste verjaardag levenslang aan hem uit te keren ouderdomspensioen ter grootte van per dienstjaar 2a% van het laatstelijk voor de pensioendatum geldende jaarsalaris, verminderd met 2b% van twee maal de A.O.W.-uitkering (exclusief de structurele verhogingen en de vakantietoeslag) voor een gehuwde. Het weduwenpensioen bedraagt 70% van de ouderdomspensioen en wordt na overlijden van A uitgekeerd aan zijn echtgenote gedurende haar verdere leven. (...) Berekening in uitzicht gestelde pensioenen Per 1 januari 1990 bedroegen de in uitzicht gestelde pensioenen: – Ouderdomspensioen ƒ 74 074,– – Weduwenpensioen ƒ 51 852,– – Wezenpensioen ƒ 11 852,– Het jaarsalaris van de heer A is in 1991 niet aangepast en zal waarschijnlijk ook in de komende jaren tot zijn pensionering niet meer aangepast worden. Daarom lijkt het redelijk om de aan hem in uitzicht gestelde pensioenen ook ongewijzigd te handhaven op het hiervoor vermelde niveau van 1990. Dit is een gebruikelijke gang van zaken bij pensioenregelingen. Berekening actuariële jaarpremies Voor de naar de situatie in 1990 in uitzicht gestelde pensioenen bedroeg de vanaf 1 januari 1990 door de vennootschap aan de pensioen-B.V. te betalen actuariële jaarpremie conform ons rapport van 28 september 1990 ƒ 23 932,–. Berekening voorziening pensioenverplichtingen Uitgaande van de hiervoor vermelde in uitzicht gestelde pensioenen en actuariële jaarpremie bedraagt de voorziening pensioenverplichtingen voor de heer A per onderstaande data: Voorziening 31 december 1991 ƒ 628 839,– 31 december 1992 ƒ 676 148,– 31 december 1993 ƒ 725 960,– 31 december 1994 ƒ 778 549,–.’ 4.6. Belanghebbende heeft over 1992 aangifte gedaan naar een belastbaar bedrag van negatief ƒ 110 356. De inspecteur heeft een correctie toegepast van ƒ 183 597 ter zake van lagere pensioenlasten en deswege het belastbare bedrag berekend op het bedrag van ƒ 73 241. Deze correctie is berekend als volgt: waarde verplichting per 1 januari 1992 ƒ 584 843 aangegeven waarde ƒ 401 246 verschil ƒ 183 597. 5. Het geschil en de standpunten van partijen 5.1. Partijen houdt verdeeld, of de waarde van de voormelde verplichtingen per 1 januari 1992 bedraagt ƒ 584 843 zoals de inspecteur voorstaat, dan wel ƒ 401.246 zoals belanghebbende verdedigt. 5.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. 5.3. Daaraan is mondeling door de inspecteur toegevoegd – zakelijk weergegeven –: Hij heeft belanghebbende gevraagd de opbouw van de opgegeven waarde toe te lichten, maar daar geen reactie op gekregen. Het is hem niet duidelijk welke rekenrente de NN bij de waardering per 1 januari 1992 heeft gehanteerd. 6. Beoordeling van het geschil 6.1. Bij de overdracht van de pensioenverplichtingen aan NN per ultimo 1992 is aan die verplichtingen een waarde toegekend van ƒ 695 672. Het hof verstaat het gemotiveerde standpunt van de inspecteur terzake aldus, dat dit de waarde is in het economische verkeer van de onderhavige verplichtingen met inbegrip van de coming-backservice. In de door belanghebbende overgelegde stukken is geen aanwijzing te vinden voor het tegendeel. Het standpunt van de inspecteur vindt voorts bevestiging in de onder 4.5 vermelde becijfering van de waarde door het Bureau op ƒ 676 148. 6.2. Uit de toelichting op het bezwaarschrift van 27 maart 1996 volgt, dat de waardering van de onderhavige pensioenverplichting door belanghebbende per 1 januari 1992 de waarde van die verplichtingen exclusief de ‘coming-backservice’ behelst. Aannemelijk is voorts, mede gelet op de waardering van de verplichtingen door het Bureau per 31 december 1992 en het bedrag waarvoor de verplichtingen daadwerkelijk zijn overgedragen, dat de waardering per 31 december 1991 op ƒ 628 839, conform de opgave van het Bureau, heeft plaatsgevonden met inbegrip van de coming-backservice. Het ligt dan ook voor de hand om aan te nemen, dat het verschil in waardering van die verplichtingen door belanghebbende per 31 december 1991 en per 1 januari 1992 van ƒ 227 593 (ƒ 628.839 – ƒ 401 246) zijn uitsluitende oorzaak vindt in het per 1 januari 1992 niet in aanmerking nemen van de waarde van de coming-backservice. Het tegendeel is niet aannemelijk geworden. Er is voorts geen aanwijzing dat de waardering van de verplichtingen door de inspecteur per 1 januari 1992 inclusief de coming-backservice op ƒ 584 843, op zichzelf beschouwd, te hoog is. 6.3. Uit de parlementaire geschiedenis van artikel VIIA van de Wet van 13 december 1996, Staatsblad 650, volgt dat in een geval als het onderhavige, belanghebbende haar pensioenverplichtingen per 1 januari 1992 moet waarderen met inbegrip van de coming-backservice. Haar beroep op een in een eerder stadium gedane mededeling van de Staatssecretaris kan haar niet baten. 6.4. Nu de inspecteur in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever, zoals die is gebleken uit de voornoemde parlementaire behandeling, de aanslag heeft opgelegd, is de enkele omstandigheid, dat de inspecteur de aanslag reeds op 30 december 1995 heeft opgelegd, geen reden voor vermindering van de aanslag. 7. Slotsom Het beroep is ongegrond. 8. Proceskosten Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. 9. Beslissing Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de inspecteur. Aldus gedaan te Arnhem op 23 december 1998 door mr N.E. Haas, voorzitter, mr Matthijssen en mr drs F.J.P.M. Haas, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier. (W.J.N.M. Snoijink) (N.E. Haas) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 december 1998