Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1212

Datum uitspraak1998-11-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersM 96/0067
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem vijfde enkelvoudige belastingkamer nummer M 96/0067 U i t s p r a a k op het beroep van *X BV te *Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting te Apeldoorn op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de na te noemen aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting. 1. Naheffingsaanslag en bezwaar 1.1. De naheffingsaanslag over vier tijdvakken van drie maanden is genummerd *Y6 en gedagtekend 13 februari 1996, bedraagt ƒ 2.327,– aan belasting met een verhoging van ƒ 2.327,–. 1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de inspecteur bij uitspraak van 12 april 1996 de naheffingsaanslag gehandhaafd. 2. Geding voor het hof 2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 13 mei 1996. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen. 2.3. Bij de mondelinge behandeling op 29 oktober 1998 te Arnhem zijn de directeur en de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur gehoord. 3. Conclusies van partijen 3.1. Belanghebbende verzoekt om vernietiging van de uitspraak en de naheffingsaanslag. 3.2. De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot ƒ 2.327,– aan enkelvoudige belasting. 4. De vaststaande feiten 4.1. Belanghebbende drijft een agrarisch loonwerkersbedrijf. Zij is sedert 3 juni 1992 houdster van een motorrijtuig, merk Ginaf, gewicht 14.400 kg, brandstof dieselolie. Het betreft een vrachtauto, een zogenaamde achterwaartse kipper. Voor het motorrijtuig is het kenteken *aa-11-bb afgegeven. 4.2. De inrichting van het motorrijtuig is als volgt: – het is voorzien van een uiterst stugge vering; – de assen zijn onafhankelijk van elkaar beweegbaar; – op de versnellingsbak is een lage gearing gemonteerd waardoor slechts met beperkte snelheid kan worden gereden. Het motorrijtuig is niet voorzien van zogeheten terreinbanden. De gebezigde banden hebben een redelijk tot minder profiel. Het motorrijtuig is zeer wendbaar. De toegestane snelheid bij gebruik zonder kentekenplaten is maximaal 25 km/uur. 4.3. Op 2 augustus 1995 is vastgesteld dat met het motorrijtuig in *Q, gemeente *R, van de weg gebruik werd gemaakt. Ten tijde van de controle vervoerde het motorrijtuig tarwe van een landbouwterrein naar verder gelegen gebouwen van de Coöperatieve Vereniging *S, was het niet voorzien van kentekenplaten en was er geen motorrijtuigenbelasting betaald. 5. Het geschil en de standpunten van partijen 5.1. Partijen houdt verdeeld, of ten aanzien van het motorrijtuig de landbouwvrijstelling motorrijtuigenbelasting toepassing kan vinden. 5.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. 5.3. Daaraan is mondeling toegevoegd – zakelijk weergegeven –: 5.3.1. door belanghebbende: 5.3.1.1. Het motorrijtuig is een landbouwvrachtauto met een snelheidsbegrenzer. De wagen rijdt maximaal 40 tot 50 km/uur. Het kentekenbewijs is aangevraagd met het oog op eventuele ombouw van het motorrijtuig voor niet-agrarische doeleinden. 5.3.1.2. De breedte van de banden is afhankelijk van het weertype. Bij nat weer worden banden met een breder profiel gemonteerd dan bij droog weer. 5.3.1.3. Het motorrijtuig dient puur voor aan- en afvoer van agrarische producten op het landbouwterrein zelf en op de weg. Vroeger werden die producten aan de rand van de akker gelegd en vervolgens door andere auto's afgevoerd. 5.3.2. en door de inspecteur: 5.3.2.1. In het vertoogschrift is inderdaad ten onrechte van toepasselijkheid van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 uitgegaan. 5.3.2.2. In de Nota van toelichting bij het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 is opgemerkt, dat vervoer naar veilingen niet onder de landbouwvrijstelling valt. De voorwaarde uiterlijke kenbaarheid is vervallen. 5.3.2.3. Gebruik van de weg als door belanghebbende gedaan valt niet onder de vrijstelling. De wagen is een normale vrachtauto bestemd voor gebruik van de weg. 5.3.2.4. In het vertoogschrift heeft hij al geconcludeerd tot het doen vervallen van de verhoging. 6. Beoordeling van het geschil 6.1. Anders dan waarvan partijen in de stukken uitgaan, was ten tijde van de controle reeds de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de wet) van toepassing. 6.2. Artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel k, van de wet bepaalt, dat vrijstelling van belasting, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, wordt verleend voor motorrijtuigen die zijn ingericht voor het gebruik elders dan op wegen en uitsluitend worden gebruikt voor het landbouw- en het bosbouwbedrijf. 6.3. Artikel 20 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het uitvoeringsbesluit) luidt: Vrijstelling van belasting voor motorrijtuigen die zijn ingericht voor het gebruik elders dan op wegen en uitsluitend worden gebruikt voor het landbouw- of het bosbouwbedrijf wordt verleend indien: a. de houder van het motorrijtuig zich bezighoudt met landbouw of bosbouw; b. met het motorrijtuig uitsluitend gebruik van de weg wordt gemaakt voor de verplaatsing naar een andere werkplek of voor het vervoer van land- of bosbouwprodukten tussen de desbetreffende landbouw- of bosbouwterreinen en bedrijfsgebouwen van het desbetreffende landbouw- of bosbouwbedrijf; en c. de houder een verklaring overlegt dat het motorrijtuig is ingericht en uitsluitend wordt gebruikt voor de in de aanhef bedoelde doeleinden met inachtneming van onderdeel b. 6.4. In de Nota van toelichting bij het Besluit van 30 maart 1995 tot vaststelling van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994, Stb. 1995, 153, is inzake artikel 20 van het uitvoeringsbesluit het volgende opgemerkt: Dit artikel bevat de specifieke voorwaarden en beperkingen van de vrijstelling, opgenomen in artikel 72, eerste lid, onderdeel k, van de wet voor motorrijtuigen die zijn ingericht voor het gebruik voor het landbouw- en het bosbouwbedrijf. Het motorrijtuig dient te worden gehouden voor het gebruik in het kader van het landbouw- of bosbouwbedrijf. Gezien de achtergrond van de vrijstelling -geen of gering gebruik van de weg - moet het gebruik van de weg beperkt blijven, zoals bij voorbeeld om zich te begeven van het ene perceel naar het andere perceel of voor de verplaatsing naar een andere werkplek in het geval van loonbedrijven. Het vervoer van verbouwde producten naar veilingen en andere afnemers valt hier niet onder. Gelet op de aard van de vrijstelling gaat het hierbij om motorrijtuigen die onder de categorie bestelauto's of vrachtauto's vallen. 6.5. Gelet op vorenvermelde wettelijke bepalingen en de daarbij behorende toelichting, moet worden geoordeeld dat met het op 2 augustus 1995 gecontroleerde motorrijtuig van belanghebbende de weg werd gebruikt, terwijl niet aan de voorwaarden van de vrijstelling van artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel k, van de wet werd voldaan. Immers werden met het motorrijtuig landbouwproducten vervoerd anders dan tussen het landbouwterrein en de bedrijfsgebouwen van het bijbehorende landbouwbedrijf. 6.6. Nu evenwel een deel van het tijdvak van naheffing zich blijkens het aanslagbiljet uitstrekt over een periode gelegen vóór de invoering van de wet op 1 april 1995, moet worden beoordeeld of het motorrijtuig van belanghebbende voor dat deel van de naheffingsaanslag – in dit geval te stellen op de periode 1 september 1994 tot en met 31 maart 1995 – voldeed aan de toen voor de vrijstelling geldende voorwaarden. 6.7. Artikel 9, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de tot 1 april 1995 geldende Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 luidde: Onder door Ons bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden wordt vrijstelling van belasting verleend voor motorrijtuigen, ingericht voor het gebruik elders dan op wegen en uitsluitend gebezigd voor het landbouwbedrijf. 6.8. Artikel 4, onderdeel c en laatste volzin, van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1966 luidde: Motorrijtuigen ingericht voor het gebruik elders dan op wegen en uitsluitend gebezigd voor het landbouwbedrijf, zijn vrijgesteld van belasting mits zij als zodanig uiterlijk kenbaar zijn. 6.9. Blijkens het met betrekking tot de toepassing van landbouwvrijstelling in de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 gewezen arrest van de Hoge Raad van 6 november 1996, nr. 31.606, bracht de enkele omstandigheid dat een motorrijtuig zodanig is ingericht dat het evenzeer kan dienen voor vervoer over de weg als voor het verrichten van werkzaamheden elders dan op wegen niet met zich mee, dat een dergelijk motorrijtuig niet is ingericht voor het gebruik elders dan op wegen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en letter f, van laatstgenoemde wet. 6.10. Anders dan onder de vigeur van de huidige wet kenden de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 en de daarop stoelende nadere regelgeving dus niet de beperking, dat vervoer over de weg van landbouwproducten tussen het landbouwbedrijf en de gebouwen van een veiling tot het niet van toepassing zijn van de vrijstelling leidde. 6.11. Gelet voorts op de inrichting van het motorrijtuig als hiervoor vermeld, is het hof van oordeel dat het motorrijtuig door de aangebrachte voorzieningen zodanig is aangepast met het oog op gebruik op onverhard terrein, dat gezegd kan worden dat het (mede) was ingericht voor het gebruik elders dan op wegen en dat het daardoor ook als zodanig uiterlijk kenbaar was. 7. Slotsom: Het vorenstaande leidt het hof tot de conclusie, dat het beroep gegrond is voorzover het betreft de enkelvoudige belasting over het deel van het tijdvak van naheffing van 1 september 1994 tot en met 31 maart 1995, terwijl de inspecteur bovendien in beroep heeft geconcludeerd tot het alsnog vervallen van de verhoging. 8. Proceskosten: Het hof berekent belanghebbendes proceskosten in overeenstemming met artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken en het Besluit proceskosten fiscale procedures op (2 x ƒ 710,– x 1) ƒ 1.420,–. 9. Beslissing: Het gerechtshof – vernietigt de bestreden uitspraak; – vermindert de naheffingsaanslag tot een berekend over het tijdvak 1 april tot en met 31 augustus 1995 naar het tarief V144R; – veroordeelt de inspecteur voor een bedrag van ƒ 1.420,– in de proceskosten van belanghebbende, te vergoeden door de Staat der Nederlanden; – gelast de inspecteur aan belanghebbende het voor het instellen van het beroep betaalde griffierecht van ƒ 75,– te vergoeden. Aldus gedaan op 23 november 1998 door mr Röben, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Nuboer als griffier. (M.M. Nuboer)(J.B.H. Röben) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 november 1998