Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1213

Datum uitspraak1998-11-18
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers96/1560
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem Tweede enkelvoudige belastingkamer nr. 96/1560 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : *X te : *Z ambtenaar : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen * aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift soort belasting : vermogensbelasting jaar : 1995 mondelinge behandeling : partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming verleend zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen Gronden: 1. Bij het vaststellen van de onderwerpelijke aanslag heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat de waarde in het economische verkeer van de cultuurgrond te *Z ƒ 18.000,-- per ha. beloopt en van de cultuurgrond te *Q ƒ 20.800,-. 2. Belanghebbende bestrijdt dit standpunt van de Inspecteur en betoogt dat de in aanmerking te nemen waarden ƒ 18.000,-- respectievelijk ƒ 19.500,-- bedragen. 3. Het Hof is van oordeel dat, overeenkomstig is beslist in de uitspraak van dit Hof van 10 februari 1997, nr. 95/0891 waarin bij rechtsoverweging 4.2 wordt verwezen naar een in het taxatierapport d.d. 20 november 1995 (bijlage 7 bij het vertoogschrift) opgenomen pachtopbrengst per 1 januari 1993 van ƒ 26.534,25, betreffende de aan belanghebbendes echtgenote voor het jaar 1993 opgelegde aanslag in de vermogensbelasting, zowel de waarde in het economische verkeer van de grond te *Z als die van de grond te *Q op de peildatum ƒ 19.500,-- per ha. beloopt. Belanghebbendes opvatting dat in bedoelde uitspraak voor de grond in *Z de landbouwnorm van ƒ 18.000,–– per ha. gehandhaafd zou zijn is daarom alleen juist voorzover de Inspecteur in dat geding - anders dan in dezen - kennelijk met betrekking tot die grond heeft afgezien van het verdedigen van een hogere waarde. 4. Het in 3 overwogene betekent dat de Inspecteur met betrekking tot de cultuurgrond te *Q is uitgegaan van een te hoge waarde, te weten van (25.71.05 ha. vermenigvuldigd met ƒ 1.300,-- =) ƒ 33.424,--. 5. Naar de opvatting van de Inspecteur brengt zulks, anders dan belanghebbende bepleit, evenwel niet met zich dat het belastbaar vermogen van belanghebbende dienovereenkomstig moet worden verlaagd. Op grond van het leerstuk van de interne compensatie kan immers - aldus de Inspecteur - de cultuurgrond te *Z eveneens voor ƒ 19.500,-- in aanmerking worden genomen. 6. Dienaangaande heeft het volgende te gelden. Volgens vaste jurisprudentie - deze jurisprudentie heeft ook na de invoering van de Algemene wet bestuursrecht per 1 januari 1994 haar belang behouden (vergelijk HR 7 mei 1997, nr. 32 175, BNB 1998/1) - staat het, indien tegen een aanslag bezwaar wordt gemaakt, de Inspecteur vrij, ook in het geding voor het Hof, de elementen van de aanslag te veranderen, met gebruikmaking van de hem ten dienste staande gegevens, met deze beperking slechts, dat de aanslag niet mag worden vastgesteld op een hoger bedrag dan het oorspronkelijke. Niettemin kunnen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur aan toepassing van deze - zogenoemde - leer van de interne compensatie in de weg staan. 7. Belanghebbende betoogt dat, nu met betrekking tot de grond te *Z de Inspecteur voor het jaar 1993 – bij zijn echtgenote – is uitgegaan van een - overeenkomstig de "landbouwnorm" berekende – waarde van ƒ 18.000,-- per ha. en voor het jaar 1996 van een – eveneens overeenkomstig de (nieuwe) "landbouwnorm" berekende waarde – van ƒ 17.800,-- per ha., ook voor het onderhavige jaar van een waarde van ƒ 18.000,–– per ha. moet worden uitgegaan. Dit betoog, dat kennelijk als een beroep op het vertrouwensbeginsel moet worden verstaan, kan niet als juist worden aanvaard, nu het Hof de stelling van de Inspecteur dat bedoelde handelwijze niet berustte op een weloverwogen standpuntbepaling aan de zijde van de fiscus aannemelijk acht. Ook overigens heeft belanghebbende aan de uitlatingen van de Inspecteur niet de indruk kunnen ontlenen dat aan de zijde van de Inspecteur van zo'n standpuntbepaling sprake was. 8. Mitsdien heeft de Inspecteur zich zonder schending van enige rechtsregel kunnen beroepen op toepassing van de leer van de interne compensatie, zodat de onderhavige aanslag niet te hoog is vastgesteld. 9. Het beroep is derhalve ongegrond. Proceskosten: Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Beslissing: Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 18 november 1998 te Arnhem door mr Van Schie, vice-president, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (R. den Ouden) (P.M. van Schie) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 november 1998