Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1219

Datum uitspraak1998-12-09
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/21234
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem tweede meervoudige belastingkamer nummer 97/21234 U i t s p r a a k op het beroep van de besloten vennootschap *X B.V. te *Z, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane district *P op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden tot haar gerichte uitnodiging tot betaling van omzetbelasting. 1. Uitnodiging tot betaling, bezwaar en geding voor het hof 1.1. Wegens de niet-zuivering van document *T1-1, d.d. 19 april 1994 is aan belanghebbende een schriftelijke uitnodiging, gedagtekend 13 juli 1995, nummer *2, gedaan tot betaling van een bedrag van ƒ 11.965,– aan invoerrechten en ƒ 3.709,20 aan omzetbelasting. 1.2. Belanghebbende heeft tegen deze uitnodiging bezwaar ingediend. De uitnodigingen tot betaling nummers *1 tot en met *4 zijn bij een ambtshalve verleende teruggaaf van 31 oktober 1995 teruggebracht naar nihil. 1.3. Vervolgens is op 31 oktober 1995 aan belanghebbende wegens de niet-zuivering van het in 1.1. bedoelde document *T1-1 d.d. 19 april 1994, een schriftelijke uitnodiging, nummer *13, gedaan tot betaling van een bedrag van ƒ 130.844,80 aan landbouwheffing en ƒ 10.482,–- aan omzetbelasting. 1.4. Tegen deze uitnodiging heeft belanghebbende bezwaar ingediend, voorzover het betreft het bedrag aan omzetbelasting. De Inspecteur heeft bij uitspraak de uitnodiging tot betaling van 31 oktober 1995 gehandhaafd. 1.5. Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek. 1.6. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 28 oktober 1998 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord * de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt. 2. Feiten Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet weersproken, de volgende feiten vast. 2.1. Op 19 april 1994 is te *Q op naam van belanghebbende een T1-document afgegeven onder nummer *T-1. Dit document is afgegeven voor het vervoer naar *R van een partij * niet-communautaire boter ter waarde van $ 26.244,-, die onder douaneverband bij belanghebbende lag opgeslagen. 2.2. Met het oog op het vervoer op 20 april 1994 is een CMR-vrachtbrief nummer *0 opgemaakt. Het vervoer is uitgevoerd door transportbedrijf *A B.V. met gebruikmaking van een vrachtauto van *B B.V., kenteken *aa–11–bb. De goederen zijn uiteindelijk in Italië onttrokken aan de douaneregeling. 2.3. Het vijfde exemplaar van het T1-document is niet terugontvangen. Op 19 augustus 1994 is aan belanghebbende een verzoek om inlichtingen verzonden. Belanghebbende heeft op dit verzoek niet gereageerd. 2.4. Op dezelfde datum is een verzoek tot nasporing verzonden aan het kantoor van bestemming *S. De Italiaanse autoriteiten hebben de regelmatige aanbrenging van de goederen niet kunnen bevestigen. 2.5. Op 12 november 1994 is een mededeling ex artikel 379 van de Toepassingsverordening communautair douanewetboek (hierna: TCDW) aan belanghebbende gedaan. Zij is daarbij in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van de regelmatigheid van het communautair douanevervoer of van de plaats waar de overtreding of onregelmatigheid daadwerkelijk werd begaan. Belanghebbende heeft aan deze mededeling geen gevolg gegeven. 2.6. De douanerecherche *T heeft een onderzoek ingesteld tegen het transportbedrijf *A B.V. Dit bedrijf heeft gebruik gemaakt van de douane-expediteur *C B.V. voor het opmaken van T1-documenten voor vervoer van boter. Deze boter werd vervolgens in Italië onttrokken aan het douanetoezicht. Voormeld onderzoek omvatte niet de door belanghebbende afgegeven T1-documenten. 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen: -Is er sprake van een belastbaar feit in de zin van artikel 18 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) en zo ja, is de inspecteur tot het nemen van de tweede beschikking bevoegd en zo ja, heeft hij door het zenden van een uitnodiging tot betaling aan belanghebbende gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur ? 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Partijen hebben daaraan ter zitting geen standpunten toegevoegd. 3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak, tot vernietiging van de uitnodiging tot betaling en tot veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. Beoordeling van het geschil Belastbaar feit 4.1. Artikel 18, lid 1, onderdeel c, van de Wet bepaalt, volgens de op 9 juni 1995 in werking getreden tekst, dat als invoer van goederen is te beschouwen het in Nederland beëindigen van, dan wel het in Nederland onttrekken van goederen aan de douaneregeling. 4.2. Artikel 22 van de Wet bepaalt, volgens de op 9 juni 1995 in werking getreden tekst, dat – in afwijking in zoverre van artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 1 van de Invorderingswet 1990 (Stb. 221) – ter zake van de belasting bij invoer de Wet inzake de douane (hierna: de WD) van overeenkomstige toepassing is met uitzondering van de artikelen 109, 110 en 220b. 4.3. De Inspecteur heeft de uitnodiging tot betaling gebaseerd op artikel 204 van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW) wegens niet-zuivering van het T1-document. Het Hof zal allereerst de vraag beantwoorden of het niet zuiveren van een T1-document kan worden beschouwd als het in Nederland beëindigen van een douaneregeling in de zin van artikel 18, eerste lid, onderdeel c, van de Wet. 4.4. Achtergrond van de regeling in artikel 18, eerste lid, onderdeel c, van de Wet is dat goederen die in het vrije verkeer van Nederland worden gebracht aan de heffing van omzetbelasting dienen te worden onderworpen. Het enkele niet terugzenden van het vijfde exemplaar van het T1-document kan niet tot de conclusie leiden dat de onder 4.3. geformuleerde vraag in positieve zin moet worden beantwoord. 4.5. De Inspecteur heeft in de uitspraak op het bezwaar het standpunt ingenomen dat, nu is komen vast te staan dat de onttrekking van de goederen aan het douanetoezicht in Italië heeft plaatsgevonden, de bestaande douaneschuld op basis van artikel 204 CDW wordt getransformeerd naar een douaneschuld op basis van artikel 203 CDW. Zo die transformatie al mogelijk zou zijn, kan dit de Inspecteur niet baten, aangezien als belastbaar feit voor de Wet slechts kan gelden het in Nederland onttrekken van goederen aan een douaneregeling. 4.6. Artikel 378, derde lid, van de TCDW, waarop de Inspecteur zich vervolgens beroept doet geen omzetbelastingschuld ontstaan, doch geeft een regeling voor het geval dat met betrekking tot een bestaande douaneschuld binnen drie jaar na geldigmaking van de aangifte T1 blijkt dat de overtreding of onregelmatigheid in een andere Lidstaat heeft plaatsgevonden. Voorzover de Inspecteur meent dat dit artikelonderdeel een zelfstandig dragende grond vormt voor het bij de uitnodiging tot betaling gevorderde bedrag aan omzetbelasting berust dit op een onjuiste rechtsopvatting. 4.7. Er ontbreekt derhalve een belastbaar feit, zodat reeds om die reden de uitnodiging tot betaling, voorzover het de daarin vermelde omzetbelasting betreft, moet worden vernietigd. 4.8. De overige geschilpunten behoeven geen behandeling meer. 5. Proceskosten Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 2,5 punt maal ƒ 710,-- maal 1,5 (C 1) maal 1,5 (C 2) ofwel op ƒ 3.993,75. 6. Beslissing Het Hof -vernietigt, voorzover betrekking hebbend op de omzetbelasting, de bestreden uitspraak, -vernietigt de uitnodiging tot betaling, voorzover deze betrekking heeft op de omzetbelasting, -gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van ƒ 80,--, en -veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 3.993,75 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden. Aldus gedaan op 9 december 1998 door mr Van Schie, vice-president, als voorzitter, mr Röben en mr Lamens, raadsheren, in tegenwoordigheid van Wagener als griffier. (N.Th. Wagener)(P.M. van Schie) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 december 1998