Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1220

Datum uitspraak1998-11-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/21414
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem tweede meervoudige belastingkamer nr. 97/21414 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : *H.M. Kleinmeulman*X woonplaats : *Raalte*Z ambtenaar : de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van de gemeentelijke belastingen (hierna: de ambtenaar) aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar datum WOZ-beschikking : 28 februari 1997 peildatum : 1 januari 1993 mondelinge behandeling : op 28 oktober 1998 te Arnhem door mr Van Schie, vice-president, mrs Röben en Lamens, raadsheren, in tegenwoordigheid van de heer Wagener, als griffier waarbij verschenen : *J.G.M. Koolhof, werkzaam bij de gemeente Raalte, als gemachtigde van* de ambtenaar waarbij niet verschenen : belanghebbende gronden: (met betrekking tot de afwezigheid van belanghebbende) 1.1. Het beroepschrift van belanghebbende is ingediend op 29 juli 1997 te zamen met een groot aantal beroepschriften van huurders van woningen in *Raalte*Z en enkele omliggende gemeenten. Genoemde beroepschriften zijn ingediend door de gemachtigde *W.B.M. Lourenssen*A, bestuurslid van de Huurdersvereniging *Salland*Q. 1.2. In het najaar van 1997 is door de griffier van het hof met de gemachtigde overleg gevoerd over de behandeling van de beroepen. Daarbij is namens de voorzitter van de belastingkamer toegezegd één of enkele zaken te zullen behandelen door een meervoudige belastingkamer. Nadien is het overgrote deel van de beroepen ingetrokken. 1.3. Op 7 oktober 1998 is de oproep voor de mondelinge behandeling op woensdag 28 oktober 1998 van de onderhavige zaak per aangetekende post aan het in het beroepschrift opgegeven adres Postbus *294, 8100 AG Raalte*1, 0000 aa Z, verzonden. 1.4. Op maandagmiddag 26 oktober 1998 verzocht belanghebbende eerst telefonisch en later om 18.24 uur per fax om uitstel van de mondelinge behandeling ter nadere voorbereiding en om zich van juridische bijstand te kunnen voorzien. Het verzoek om uitstel was afkomstig van *F.G.A. Huijink*B, consulent van de Vereniging Nederlandse Woonbond. 1.5. In de middag van 27 oktober 1998 heeft een medewerkster van de griffie van de belastingkamer namens de voorzitter uiteindelijk telefonisch aan de heer *Huijink*B laten weten, dat er geen aanleiding bestond de behandeling van de zaak geen doorgang te laten vinden omdat in de tot dan toe aangevoerde argumenten geen gewichtige redenen voor uitstel vielen aan te treffen. 1.6. Op 27 oktober 1998 is om 19.07 uur ter griffie een fax van de heer *Huijink*B ontvangen. In deze fax uit de heer *Huijink*B zijn ongenoegen omtrent de gang van zaken – er zou telefonisch uitstel zijn toegezegd en kort daarna weer telefonisch zijn ingetrokken – en herhaalt hij de onder 1.4. vermelde redenen voor het verzoek om uitstel. 1.7. Het hof ziet in het namens belanghebbende gedane verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling geen gewichtige reden die een uitstel rechtvaardigt. Het hof heeft bij dit oordeel acht geslagen op de volgende omstandigheden: – de voor het zoeken van adequate bijstand beschikbare tijd gelegen tussen de indiening van het beroep en de datum van de mondelinge behandeling, – de ruimschoots tijdig aan de gemachtigde van belanghebbende gezonden oproep voor de mondelinge behandeling op 28 oktober 1998, – het verzoek ter zitting van de gemachtigde van de ambtenaar om de zaak af te doen, – het belang van een goede voortgang van de vele bij het hof ingediende zaken betreffende WOZ-beschikkingen, en – de omstandigheid dat de behandeling van deze zaak dient vooraf te gaan aan de behandeling van een vijftal andere door dezelfde gemachtigde ingediende gelijksoortige zaken, welke binnenkort door een enkelvoudige kamer van het hof zullen worden behandeld. (met betrekking tot het geschil) 2.1. Belanghebbende is (mede) gebruiker van de onroerende zaak *De Mars*a-weg 27 te *Raalte*Z. Het betreft een gehuurde woning. De woning is een eindwoning in een in 1975 gebouwde rij woningen in een wijk met voornamelijk huurwoningen. Perceelsoppervlak: 161 m². Inhoud van de woning: ongeveer 368 m³. 2.2. Bij voormelde WOZ-beschikking is de waarde van belanghebbendes onroerende zaak vastgesteld op ƒ 137.000,–. De ambtenaar baseert zich voor deze waarde op een taxatierapport van *P. Nieland,*een taxateur van onroerende zaken te *Schalkhaar*R, van welk rapport zich een exemplaar bij de stukken bevindt. 2.3. De waarde wordt ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de wet) bepaald op die, welke aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. 2.4. Belanghebbende is van mening, dat bij het vaststellen van voormelde waarde ten aanzien van huurwoningen niet kan worden uitgegaan van de veronderstelling dat deze op de peildatum beschikbaar zouden zijn voor verkoop. De wettelijke verkrijgingsfictie en overdrachtsfictie gelden daarom niet met betrekking tot zijn woning. 2.5. Het hof verwerpt deze stelling van belanghebbende. Noch de wet, noch de geschiedenis van de totstandkoming ervan, bevat een aanwijzing dat de gemelde wijze van vaststelling van de waarde bij huurwoningen anders moet plaatsvinden dan de vaststelling van de waarde van woningen welke door de eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigde worden bewoond. 2.6. Voorzover belanghebbende, ondanks dat hij in zijn beroepschrift daaromtrent geen conclusie vermeldt, niettemin beoogt de door de ambtenaar vastgestelde waarde ook overigens te bestrijden, merkt het hof het volgende op. 2.7. Belanghebbende heeft met betrekking tot de waarde van de door hem bewoonde woning geen rapport van een deskundige overgelegd. In het door de ambtenaar overgelegde taxatierapport is rekening gehouden met de onderhoudssituatie van belanghebbendes woning en de ligging ervan. Gelet voorts op de door de ambtenaar aangevoerde vergelijkingspanden, in het bijzonder gelet op inhoud, oppervlakte en ligging van die panden, acht het hof de door de ambtenaar vastgestelde gehanteerde waarde aannemelijk. 2.8. Hetgeen belanghebbende aanvoert omtrent het verschil in ligging is naar het oordeel van het hof niet van zodanig gewicht dat dit moet leiden tot een ander oordeel. slotsom Het beroep van belanghebbende is niet gegrond. proceskosten: Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. beslissing: Het gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 11 november 1998 door mr Van Schie, vice-president, als voorzitter, mr Röben en mr Lamens, raadsheren, in tegenwoordigheid van de heer Wagener als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier,Het lid van de voormelde kamer, (N.Th. Wagener)(P.M. van Schie) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 november 1998