Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1222

Datum uitspraak1998-11-04
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/22080
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem zevende enkelvoudige belastingkamer nr. 97/22080 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : *X te : *Z ambtenaar : de inspecteur van de Belasttingdienst/Particulieren *P aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen aanslag soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen jaar : 1995 mondelinge behandeling : op 22 oktober 1998 te Arnhem door mr drs F.J.P.M. Haas, raadsheer, in tegenwoordigheid van mevrouw Vermeulen-Post als griffier waarbij verschenen : belanghebbende en zijn gemachtigde *, alsmede de inspecteur * gronden: 1. Bij belanghebbendes in 1941 geboren echtgenote is in de loop van 1988 kanker geconstateerd. In het kader van de behandeling van haar ziekte is zij in aanraking gekomen met de kunstzinnige therapie. Haar oude baan gaf haar weinig voldoening en zij heeft hieruit – naar belanghebbende aanneemt in 1989 – ontslag genomen. 2. Belanghebbendes echtgenote is in september van het onderhavige jaar 1995 begonnen met een opleiding voor kunstzinnige therapie aan de Stichting *A te *Q. 3. De duur van de opleiding beloopt 4,5 jaar. De Stichting presenteert de opleiding als een beroepsopleiding. 4. Na het eerste jaar is belanghebbendes echtgenote met de opleiding gestaakt. 5. Tussen partijen is in geschil of de kosten van ƒ 5.081,– die belanghebbendes echtgenote in 1995 voor de opleiding heeft gemaakt, kunnen worden aangemerkt als uitgaven ter zake van de opleiding of studie voor een beroep als bedoeld in artikel 46, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. 6. Gelet op het arrest van de Hoge Raad de Nederlanden van 24 september 1997, nr. 32.252 (BNB 1997/359), is voor de beoordeling van de vraag of een studie of opleiding wordt gevolgd voor een beroep, maatgevend of de studie (of opleiding) wordt ondernomen met het oog op verbetering van de maatschappelijke positie in financieel-economisch opzicht, en voorts de belastingplichtige in redelijkheid kan verwachten dat na voltooiing van deze studie (of opleiding) de verworven kennis in het economische verkeer productief gemaakt kan worden. 7. Belanghebbende heeft aangevoerd dat bij zijn echtgenote weliswaar sprake was van een zekere gedrevenheid om andere mensen te helpen als kunstzinnig therapeute en dat dit voorop stond, maar dat geld verdienen niet van ondergeschikt belang was. Volgens belanghebbende zou zijn echtgenote de opleiding niet zijn aangevangen als zij er geen geld mee kon verdienen, waarbij hij ook heeft gewezen op de hoogte van de aan de opleiding verbonden kosten. 8. Voorts is door belanghebbende aangevoerd dat zijn echtgenote zich vooraf heeft georiënteerd op de arbeidsmarkt voor kunstzinnig therapeuten, onder andere bij degenen waar zij zelf die therapie heeft ondervonden, dat de vraag naar kunstzinnig therapeuten stijgende is en dat er met name ook vraag is naar mensen zoals zijn echtgenote die de therapie zelf hebben ondergaan en van een rijpere leeftijd zijn. Dit laatste met name omdat de patiënten die met deze therapie in aanraking komen meestal al wat ouder zijn. In de praktijk zijn volgens belanghebbende ook kunstzinnig therapeuten werkzaam van een oudere leeftijd. 9. Het hof heeft geen aanleiding tot het oordeel dat hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd en is weergegeven onder 7. en 8. onjuist zou zijn en acht belanghebbende er dan ook in geslaagd aannemelijk te maken dat is voldaan aan de onder 6. verwoorde criteria. 10. Hiertegenover maakt de inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk dat belanghebbendes echtgenote de studie om persoonlijke redenen heeft gevolgd en niet om de redenen weergegeven onder 6. De omstandigheid dat zij haar opleiding inmiddels heeft beëindigd en dat de kans op een maatschappelijke en financiële positieverbetering derhalve nihil is doet daaraan niet af omdat de vraag of voldaan is aan de meerbedoelde criteria moet worden beoordeeld naar het moment waarop de uitgaven worden gedaan. 11. Het beroep is gegrond. proceskosten: Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures te berekenen op 2 x ƒ 710,– x 1 = ƒ 1.420.–. beslissing: Het gerechtshof: – vernietigt de uitspraak van de inspecteur; – vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 171.204,–; – gelast de inspecteur aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ƒ 80,– te vergoeden; – veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van ƒ 1.420,–, te vergoeden door de inspecteur van de Staat der Nederlanden. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 4 november 1998 door mr drs F.J.P.M. Haas, raadsheer, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Vermeulen-Post als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier,Het lid van de voormelde kamer, (I.B. Vermeulen-Post)(F.J.P.M. Haas) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 november 1998