Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1228

Datum uitspraak1998-09-08
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers96/0650
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem tweede meervoudige belastingkamer nr. 96/0650 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : *X te : *Z ambtenaar : (thans) inspecteur Belastingdienst/Particulieren *Z aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen jaar : 1994 mondelinge behandeling : op 25 augustus 1998 te Arnhem door mr Van Schie, vice-president, mr Röben en mr Lamens, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden, als griffier waarbij verschenen : de inspecteur waarbij niet verschenen : belanghebbende, hoewel opgeroepen bij aangetekende brief van 13 juli 1998 verzonden aan het adres *a-weg 13, *Z gronden: 1.1. Belanghebbende woont te *Z en werkt in *Q. De enkele reisafstand woning-werk bedraagt meer dan 30 kilometer. 1.2. Belanghebbende pleegt ten minste driemaal per week te reizen van zijn woning naar de arbeidsplaats. Van 1 november tot en met 31 december heeft hij in verband met ziekte niet gewerkt. 1.3. Ten behoeve van zijn werkzaamheden heeft de werkgever hem een personenauto ter beschikking gesteld. De catalogusprijs van de auto beloopt ƒ 39.500,–. 1.4. In zijn aangifte voor 1994 heeft belanghebbende ter zake van privégebruik van de personenauto het volgende aangegeven: 24% H 10 maanden H ƒ 39.500,– ƒ 7.900,– aan de werkgever betaalde vergoeding ƒ 3.560,– ƒ 4.340,–. 1.5. In bezwaar en beroep stelt belanghebbende zich onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 2 maart 1995, nr. 30 087, gepubliceerd in BNB 1995/140, op het standpunt, dat voor de bijtelling in plaats van het percentage van 24 een percentage van 20 moet worden gehanteerd. 1.6. De inspecteur, die de stellingname van belanghebbende bestrijdt, heeft zich in het vertoogschrift voorts op het standpunt gesteld dat bij het vaststellen van de aanslag de bijtelling ten onrechte niet is gecorrigeerd naar een periode van 12 maanden, maar dat hij in het kader van deze procedure niet op deze kwestie wil terugkomen. 2.1. In het arrest van 15 juli 1998, nr. 31 922, gepubliceerd in Vakstudie-Nieuws 1998/36.4, blz. 3053, heeft de Hoge Raad geoordeeld, – dat de wetgever door de bijtelling van vier percent van de catalogusprijs niet voor te schrijven in gevallen waarin geen of in geringe mate privégebruik van de door de werkgever ter beschikking gestelde personenauto wordt gemaakt, binnen een groep van gelijke gevallen – woon-werkverkeer over meer dan 30 kilometer – een beperkte groep heeft bevoorrecht en aldus gelijke gevallen ongelijk heeft behandeld, – dat voor deze ongelijke behandeling geen redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat, maar – dat het buiten toepassing laten van het hogere autokostenforfait ten opzichte van een andere situatie – namelijk ten opzichte van werknemers die met een eigen auto of met openbaar vervoer maar zonder openbaarvervoerverklaring regelmatig woon-werkverkeer afleggen over een enkele reisafstand van meer dan 30 kilometer – tot een evenmin te rechtvaardigen ongelijkheid zou leiden, en – dat het daarom op de weg van de wetgever ligt de geconstateerde ongelijkheid op te heffen. 2.2. Op grond van dit arrest kan het beroep van belanghebbende niet slagen. 2.3. Ten overvloede wijst het hof erop, dat een periode van ziekte of vakantie niet meebrengt dat niet langer zou kunnen worden gesproken van een ter beschikking staande auto. Toepassing van het autokostenforfait over die periode kan derhalve niet achterwege blijven. proceskosten Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. beslissing: Het gerechtshof bevestigt de bestreden uitspraak. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 8 september 1998 te Arnhem door mr Van Schie, vice-president, mr Röben en mr Lamens, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier. Nu de voorzitter zich in de onmogelijkheid bevindt om de uitspraak te ondertekenen, wordt zulks verricht door mr Lamens. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier,Het lid van de voormelde kamer, (R. den Ouden)(J. Lamens) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 september 1998