Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1229

Datum uitspraak1998-09-01
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers96/1611
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem vijfde enkelvoudige belastingkamer nummer 96/1611 U i t s p r a a k op het beroep van *X te *Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen *P op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem voor het jaar 1994 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag en bezwaar 1.1. De aanslag, genummerd *1.H46 en gedagtekend 31 juli 1996, is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 545.586,- met een belastingvrije som van ƒ 5.925,-. 1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de inspecteur bij uitspraak van 16 oktober 1996 de aanslag gehandhaafd. 2. Geding voor het hof 2.1. Het beroepschrift is ter griUe ontvangen op 8 november 1996 en aangevuld op 23 december 1996, waarbij bijlagen zijn overgelegd. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen. 2.3. Bij de mondelinge behandeling op 2 juni 1998 te Harderwijk zijn gehoord belanghebbende en * zijn gemachtigde, alsmede de inspecteur. 2.4. De notities van het pleidooi dat de gemachtigde van belanghebbende bij de mondelinge behandeling heeft gehouden, worden als hier herhaald en ingelast beschouwd. 2.5. Het hof heeft mondeling uitspraak gedaan op 16 juni 1998. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, waarvan afschriften op 23 juni 1998 aangetekend aan partijen zijn verzonden. 2.6. Op 17 juli 1998 is het schriftelijke verzoek van belanghebbende ingekomen om vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke. Het verschuldigde recht van ƒ 150,- is tijdig gestort. 3. Conclusies van partijen 3.1. Belanghebbende verzoekt vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 450.247,-. 3.2. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak. 4. De vaststaande feiten 4.1. Belanghebbende, die in 1935 is geboren, is gehuwd. Met zijn echtgenote oefende hij in *Z in maatschapsverband een melkveebedrijf uit. 4.2. In 1994 heeft belanghebbende het gehele melkquotum verkocht, terwijl hij in dit jaar investeerde in onder meer een geitenstal met inventaris. 4.3. Een zoon van belanghebbende (hierna: de zoon) is taxateur en onteigeningsdeskundige. Als zodanig was hij betrokken bij een mogelijke aankoop door de familie *A van het landhuis met diverse opstallen, ondergrond, erf, tuin en weiland, groot 1.08.78 ha, plaatselijk bekend *a-weg 45 te *Q (hierna: de onroerende zaak). 4.4. De vraagprijs voor de onroerende zaak was aanvankelijk ƒ 730.000,-. Na enige tijd is deze gezakt tot ƒ 675.000,-. Vanwege de hoogte van de prijs haakte *A af. 4.5. Belanghebbende werd getipt door de zoon, waarna hij op zaterdag 16 juli 1994 de onroerende zaak kocht. Datum notariële akte van overdracht *dag x. De akte vermeld een aankoopprijs van ƒ 625.000,-. Ter zitting is komen vast te staan, dat in de aan belanghebbende gerichte afrekening van de notaris als koopprijs staat genoemd een bedrag van ƒ 675.000,-, bestaande uit ƒ 625.000,- voor de onroerende zaak zelf en ƒ 50.000,- voor inboedel. 4.6. Op maandag 18 juli 1994 verkocht belanghebbende van de onroerende zaak aan *A de woonboerderij, met erf, tuin en weiland, groot 0.54.80 ha, voor ƒ 500.000,-. Datum notariële akte van overdracht: *dag x. 4.7. Op 12 september 1994 verkocht belanghebbende van de onroerende zaak aan de familie *B het gastenverblijf, met erf, tuin en weiland, groot 0.19.40 ha, voor ƒ 240.000,-. Datum notariële akte: *14 dagen na dag x. Na beide verkopen resteerde een loods met weiland; perceelsgrootte ongeveer 0.34.50 ha. 4.8. Na aftrek van kosten heeft de inspecteur een bedrag van ƒ 95.339,- aan met de aankoop en verkopen behaald voordeel met toepassing van artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 tot belanghebbendes belastbaar inkomen gerekend. De becijfering van dit bedrag is op zich niet tussen partijen in geschil. 4.9. Na de onderhavige transacties heeft belanghebbende in 1995 en daarna meer aan- en verkopen van onroerende zaken verricht. Vanaf 1 januari 1995 rekent hij de daarmee behaalde voordelen tot zijn inkomen. 5. Het geschil en de standpunten van partijen 5.1. Partijen houdt verdeeld of het hiervoor bij 4.8. genoemde voordeel van ƒ 95.339,- is aan te merken als een belastbare inkomst uit arbeid. 5.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. 5.3 Daaraan is mondeling, afgezien van hetgeen reeds hiervoor onder de vaststaande feiten is opgenomen, toegevoegd - zakelijk weergegeven- 5.3.1. door/namens belanghebbende: 5.3.1.1. *A had voorheen zijn zoon gevraagd bij de aankoop te bemiddelen. 5.3.1.2. Hij hoorde van zijn zoon dat de onroerende zaak nog te koop stond en dat de prijs van ƒ 675.000,- voor *A, die overigens ook een kennis was van zijn schoonzoon, niet haalbaar was. 5.3.1.3. Na de tip van zijn zoon is hij op vrijdagavond 15 juli 1994 met zijn vrouw langs de onroerende zaak gereden; de zaak kon toen niet worden bezichtigd; zijn vrouw was op het eerste gezicht niet enthousiast en had geen belangstelling; zij vond onder andere dat er te veel schuren op het perceel stonden. 5.3.1.4. Op zaterdag 16 juli 1994 heeft hij de onroerende zaak bezocht en bekeken met de zoon; hij heeft de zaak toen gekocht zonder dat zijn vrouw erbij was. 5.3.1.5. Anders dan in het beroepschrift is vermeld heeft hijzelf *A gebeld met de vraag of deze belangstelling had voor de woonboerderij. 5.3.1.6. Hij heeft in het verleden wel eens vaker zaken aangekocht zonder instemming of medeweten van zijn echtgenote. 5.3.1.7. Ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak kende hij *B nog niet. 5.3.1.8. *B had belangstelling voor het gastenverblijf omdat hij van de gemeente daarvoor een toestemming tot bewoning kon verkrijgen. 5.3.1.9. De aankoopprijs is door de notaris gesplitst in ƒ 625.000,- voor de onroerende zaak en ƒ 50.000,- voor inboedel; onder inboedel is hier te verstaan allerlei apparaten en machines die in de verschillende schuren stonden. 5.3.2. De inspecteur heeft ter zitting geen nieuwe argumenten aangevoerd. 6. Beoordeling van het geschil 6.1. In de stukken heeft de inspecteur aangevoerd: - belanghebbende heeft de onroerende zaak niet gekocht voor zelfbewoning; de echtgenote was ook niet van de aankoop op 16 juli 1994 op de hoogte en zij is nimmer van plan geweest naar de zaak te verhuizen; - in de persoon van de familie *A was al een potentiële koper aanwezig; het tijdsverloop van slechts twee dagen wijst daarop; - de tip voor de aankoop was afkomstig van de zoon, die kennis en ervaring heeft op de markt voor onroerende zaken; - belanghebbende heeft nadien meer aan- en verkopen van onroerende zaken verricht. 6.2. Met deze argumenten verdedigt de inspecteur de stelling, dat het vermoeden is gerechtvaardigd dat belanghebbende de onroerende zaak heeft gekocht met het oog op wederverkoop en dat een te behalen voordeel ten tijde van de koop voorzienbaar was. 6.3. Belanghebbende heeft dit door de inspecteur gestelde vermoeden niet ontzenuwd. Tegenover de bestrijding door de inspecteur maakt belanghebbende met name niet waar, dat ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak het voornemen tot zelfbewoning ervan aanwezig was. 6.4. Ook acht het hof met de inspecteur aannemelijk, dat belanghebbende door gebruik te maken van de kennis en ervaring van de zoon en de wetenschap via de zoon dat *A belangstellend was, ten tijde van de aankoop redelijkerwijs kon voorzien en verwachten, dat hij de onroerende zaak - mogelijk in gedeelten - weer met voordeel van de hand kon doen. In dat kader past ook, zoals in de pleitnota van belanghebbende is vermeld, dat belanghebbende meteen na de aankoop met *A contact heeft gezocht en aan deze het voorstel heeft gedaan de woonboerderij separaat te kopen. 6.5. Aan het voorafgaande doet niet af, dat belanghebbende ten tijde van de aankoop de koper van het *in september 1994 verkochte deel van de onroerende zaak nog niet kende en dat bij de koop niet zeker was of in het gastenverblijf permanent mocht worden gewoond. Het verschil tussen de aankoopprijs van de zaak van ƒ 625.000,- en de prijs van ƒ 500.000,- van het als eerste verkochte deel liet klaarblijkelijk voor een gunstig resultaat op het resterende deel van de zaak voldoende ruimte. Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat belanghebbende na de transacties, naast het hiervoor bij 1.8. becijferde financiële voordeel, nog de beschikkking heeft gehouden over een resterend perceel van ongeveer 0.34.50 ha. 7. Slotsom Het beroep van belanghebbende is niet gegrond 8. Proceskosten Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. 9. Beslissing Het gerechtshof bevestigt de bestreden uitspraak. Aldus gedaan op 1 september 1998 te Arnhem door mr. Röben, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van der Waerden als griffier. (A.W.M. van der Waerden) (J.B.H. Röben) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 september 1998