Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1247

Datum uitspraak1998-08-26
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/20913
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem derde enkelvoudige belastingkamer nummer 97/20913 U i t s p r a a k op het beroep van X & Zn. te Z (hierna te noemen: belanghebbenden) tegen de uitspraak van het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen (hierna: het college) op het bezwaarschrift van belanghebbenden tegen het na te melden van hen gevorderde bedrag aan leges. 1. Gevorderd bedrag en bezwaar 1.1. Bij brief van 29 november 1995, kenmerk A, aan belanghebbenden verzonden op 4 december 1995, is hun schriftelijk ervan kennisgegeven dat hun ƒ 9 487,– aan leges in rekening wordt gebracht, te voldoen nadat de na te melden vergunning aan hen zal zijn toegezonden. 1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbenden tegen die kennisgeving heeft het college op 31 juli 1997 uitspraak gedaan die in afschrift aan belanghebbenden is verzonden op 10 juli 1997 en waarin het voormelde legesbedrag is verminderd tot ƒ 6 376,–. 2. Geding voor het hof 2.1. Het beroepschrift is met acht bijlagen ter grifWe ontvangen op 13 augustus 1997. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen, waaronder een afschrift van de Legesverordening 1995, vastgesteld bij raadsbesluit van 29 november 1994, nr. 12f, en goedgekeurd bij besluit van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 23 januari 1995, nr. FBA95/7/U2, alsmede de conclusies van re- en dupliek. 2.3. In het vertoogschrift en in de conclusie van dupliek heeft het college toegestemd in het achterwege blijven van een mondelinge behandeling. Belanghebbenden hebben op 6 mei 1998 het hof schriftelijk verzocht, geen mondelinge behandeling te houden. 3. Conclusies van partijen 3.1. Belanghebbenden verzoeken in beroep om vermindering van het gevorderde bedrag tot ƒ 3 800,–. 3.2. Het college concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. De vaststaande feiten 4.1. Belanghebbenden hebben bij formulier dat op 8 november 1995 door het college is ontvangen een vergunning aangevraagd voor het oprichten van een landbouwmechanisatiebedrijf en tankstation met credit-cardsysteem. 4.2. Het college heeft belanghebbenden de ontvangst van de aanvraag bevestigd bij de onder 1.1 genoemde brief en hierin de leges berekend op ƒ 7777,– voor categorie 4 volgens het bij de verordening behorende en daarvan deel uitmakende rapport KENGETALLEN DEEL A, te vermeerderen met ƒ 137,50 aan advertentiekosten volgens tariefonderdeel P.2.1 en met (18,5 uren à ƒ 85,– =) ƒ 1 572,50 aan externe advieskosten volgens tariefonderdeel P.2.2. 4.3. Bij de aangevallen uitspraak zijn de leges volgens onderdeel P.1.1-c teruggebracht tot ƒ 4 666,–, onder handhaving van de bedragen van ƒ 137,50 en ƒ 1 572,50. 4.4. Van de voormelde Legesverordening 1995 luidt artikel 4, onderdeel P.2: (P.2) De in P.1. genoemde bedragen worden verhoogd met: P.2.1. Een bedrag ter vergoeding van de door de gemeente gemaakte advertentiekosten groot ƒ 137,50 P.2.2. Het bedrag van de voorafgaand aan het in behandeling nemen van de aanvraag aan de aanvrager meegedeelde externe advieskosten, blijkens uit een begroting die terzake door of vanwege het college van burgemeester en wethouders is opgesteld. P.2.2.1. Voor de toepassing van P.2.2. wordt een aanvraag in behandeling genomen op de vijfde werkdag na de dag waarop de begroting van de externe advieskosten aan de aanvrager ter kennis is gebracht. 4.5. In de aanvraag is het doel van de inrichting omschreven als het vervaardigen en repareren van landbouwwerktuigen, repareren en herstellen van motorvoertuigen, verkoop van brandstoffen (diesel, super (on)gelood) met credit card systeem; machine's: max. 6 st. per dag, motorvoertuigen: max. 6 st. per dag. 4.6. Volgens tabel 2a in hoofdstuk 3 van het voormelde kengetallenrapport, waarin verschillende vergunning- en meldingsplichtige inrichtingen naar de daar gehanteerde omschrijvingen zijn geïnventariseerd, zijn er in Nederland 8000 tankstations (SBI-code 663) en 7 000 garages (SBI-code 682), die alle als ‘complexe inrichtingen’ vallen in standaardcategorie 3. 4.7. De vergunning is verleend onder nummer WM00001. 5. Het geschil en de standpunten van partijen 5.1. Partijen houdt verdeeld, 5.1.1. of de leges op het juiste bedrag zijn berekend, en 5.1.2. of de aangevallen uitspraak tijdig is gedaan. 5.2. Belanghebbenden beantwoorden beide vragen ontkennend en het college beantwoordt ze bevestigend op de gronden die zijn aangevoerd in de stukken. 6. Beoordeling van het geschil 6.1. Op zichzelf kunnen de in tariefonderdeel P.2.2.1 vervatte regeling tot doorberekening van externe-advieskosten en de daar voorgeschreven handelwijze belanghebbenden op voldoende duidelijke wijze inzicht geven in het beloop van het van hen te heffen legesbedrag. Deze regeling in de verordening voldoet aan artikel 270 van de tot 1994 gegolden hebbende gemeentewet en aan artikel 217 van de Gemeentewet in de voor het jaar 1995 geldende tekst. 6.2. Bij conclusie van dupliek stelt het college dat belanghebbenden bij de voormelde brief van 29 november 1995 op de hoogte zijn gesteld van de categorie-indeling en van de begrote externe-advieskosten en dat zij erop zijn gewezen dat de aanvraag bij geen reactie op de vijfde werkdag na het verzenden van de brief in behandeling zal worden genomen. Daarop hebben belanghebbenden gereageerd met hun brief van 7 december 1995, waarin zij ‘op nader aan te vullen gronden’ bezwaar hebben gemaakt tegen de hoogte van de leges, en met hun brief van 19 december 1995 betreffende de ‘deWnitieve aanslag legeshefWng’. 6.3. Van een aan de brief van 29 november 1995 voorafgaande kennisgeving van de begrote externe-advieskosten is niets gesteld of gebleken. Evenmin is nadien aan belanghebbenden een nota gezonden betreffende een te dezer zake aan leges gevorderd bedrag. 6.4. De brief van 29 november 1995 is belanghebbenden toegezonden voordat de aanvraag in behandeling was genomen en dus voordat het legesplichtige feit zich had voorgedaan. Vooreerst moet worden nagegaan of onder deze omstandigheden die brief kan gelden als een gedagtekende schriftelijke kennisgeving waarop artikel 7 van de verordening ziet. 6.5. Volgens de onder 6.1 bedoelde regeling wordt een aanvraag in behandeling genomen op de vijfde werkdag na de dag waarop de begroting van de externe-advieskosten aan de aanvrager ter kennis is gebracht. De kennelijke strekking van deze regeling is, dat de aanvrager, geconfronteerd met het bedrag waartoe de leges tengevolge van de door te berekenen kosten van externe adviezen zullen kunnen oplopen, kan voorkomen daadwerkelijk legesplichtig te worden door binnen vijf werkdagen na die confrontatie zijn aanvraag terug te nemen. Daaruit volgt dat ook de legesplicht eerst ontstaat nadat vijf werkdagen zijn verstreken sinds van de door te berekenen externe-advieskosten is kennisgegeven en de aanvraag in die tussentijd niet is teruggenomen. Dit brengt mede dat, wil de kennisgeving van de door te berekenen kosten recht doen aan de strekking van de voormelde artikelen 270 en 217 van de Gemeentewet dat de aanvrager uit de verordening zijn verplichtingen moet kunnen kennen, die kennisgeving noodzakelijkerwijs ten minste met een bedenktijd van vijf werkdagen vooraf moet gaan aan de kennisgeving van het gevorderde bedrag. Déze kennisgeving kan dus niet, ook niet achteraf, worden geacht samen te vallen met die van de begrote advieskosten. Dit noopt tot de gevolgtrekking dat de brief van het college van 29 november 1995 niet kan gelden als een kennisgeving in de zin van artikel 7 voormeld. Die brief behelst dan ook niet een voor bezwaar vatbare beschikking, zodat de aangevallen uitspraak ten onrechte is gedaan en dus niet in stand kan blijven. 7. Slotsom De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar kan alsnog binnen de in artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedoelde termijn aan belanghebbenden kennisgeven van het (definitief) aan leges gevorderde bedrag. Hiertegen kunnen belanghebbenden volgens de artikelen 233a, tweede lid, onderdeel a, van de Gemeentewet in verbinding met artikel 23 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een bezwaarschrift indienen. De tussen partijen bestaande geschilpunten kunnen thans niet worden beoordeeld. 8. Proceskosten In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten fiscale procedures kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 9. Beslissing Het gerechtshof: – vernietigt de uitspraak van het college; – gelast het college aan belanghebbenden het door hen gestorte grifWerecht van ƒ 80 te vergoeden. Aldus gedaan te Arnhem op 26 augustus 1998 door mr N.E. Haas, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier. (W.J.N.M. Snoijink) (N.E. Haas) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 augustus 1998