Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1250

Datum uitspraak1998-07-30
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers98/843
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem zevende enkelvoudige belastingkamer nr. 98/843 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : *X te : *Z ambtenaar : de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen *P aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen navorderingsaanslag soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen jaar : 1996 mondelinge behandeling : op 16 juli 1998 te Arnhem door mr drs F.J.P.M. Haas, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier waarbij verschenen : de inspecteur waarbij niet verschenen : belanghebbende, hoewel overeenkomstig de wet opgeroepen bij aangetekende brief van 15 juni 1998 gronden: 1. Belanghebbende exploiteert met ingang van 1 januari van het onderhavige jaar 1996 samen met haar echtgenoot een vennootschap onder firma die ten doel heeft “assurantiebemiddeling, advies en bemiddeling in de ruimste zin in roerende en onroerende goederen”. 2. Hoewel belanghebbende geen aanspraak kan maken op investeringsbijdragen heeft zij bij het doen van aangifte het hokje voor vraag 32a van haar aangiftebiljet aangekruist en daarmee aangegeven dat “De belasting moet worden verminderd of vermeerderd i.v.m. (des)investeringen (WIR)”. Bij vraag 32a heeft zij voorts vermeld “zie balans ƒ 5.150,–”. 3. Op bladzijde 2 van het aangiftebiljet, onder de verzamelstaat, heeft belanghebbende voorts aangegeven dat zij aanspraak maakt op investerings– en vermogensaftrek. Zij heeft deze posten in mindering gebracht op het achter “Uw belastbare inkomen” door haar ingevulde bedrag van ƒ 14.068,– en komt zo tot een bedrag van ƒ 13.120,–; kennelijk het bedrag waarop het belastbare inkomen volgens de aangifte zou moeten worden vastgesteld. 4. Bij de aangifte heeft belanghebbende een openingsbalans per 1 januari 1996 gevoegd met aan de debetzijde uitsluitend een post “Inventarissen ƒ 5.150,–”, en aan de creditzijde een eigen vermogen van ƒ 5.150,-. 5. Belanghebbendes aangifte is door een bij de belastingdienst werkzame uitzendkracht verwerkt in een computer waarbij ook werd aangegeven dat vraag 32a was aangekruist. Investerings- en vermogensaftrek werden niet in de computer ingevoerd. Vervolgens heeft een administratief medewerker zogenaamde CD-schermen ingevuld waarbij als onverrekende WIR ƒ 5.150,– is ingegeven. Een aanslagregelend ambtenaar heeft de primitieve aanslag vervolgens versneld vastgesteld zonder het aangiftebiljet te bekijken. 6. Bij de primitieve aanslag is het belastbare inkomen vastgesteld op ƒ 14.068,– en het belastbare bedrag op ƒ 7.065,–. Als investeringsbijdrage is ƒ 2.648,– (de som van de bij een belastbaar bedrag van ƒ 7.065,– verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen) verrekend. Op het aanslagbiljet waarmee de primitieve aanslag ter kennis van belanghebbende is gebracht is als “Totaal inkomstenbelasting/premie” een bedrag van ƒ 0,–, en als “Onverrekend gebleven investeringsbijdragen” ƒ 2.502,– vermeld. 7. Het op onjuiste wijze vaststellen van de primitieve aanslag is in dezen niet het gevolg van een fout die voortvloeit uit een onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten of in het recht, maar een gevolg van de onjuiste aangifte van belanghebbende in samenhang met de vaststelling van de aanslag zonder inhoudelijke toetsing. 8. Het moet belanghebbende ook onmiddellijk duidelijk zijn geweest dat de primitieve aanslag onjuist was omdat a daarbij zonder enige verklaring kennelijk geen rekening was gehouden met investerings- en vermogensaftrek, b volgens die aanslag desalniettemin geen enkel bedrag aan belasting en premie verschuldigd was als gevolg van het in aanmerking nemen van investeringsbijdragen, en c het totaal aan investeringsbijdragen (verrekend en onverrekend) volgens die aanslag gelijk is aan de waarde van haar ondernemingsactiva op 1 januari 1996; belanghebbende kan – ook als zij geen fiscaal/financieel specialist is – in redelijkheid niet hebben gedacht dat zij haar investeringen via de belastingheffing volledig vergoed zou krijgen. 9. Hetgeen is overwogen onder 7. en 8. brengt mee dat navordering in dezen ook mogelijk is bij afwezigheid van een zogenaamd “nieuw feit”. Belanghebbendes beroep is derhalve ongegrond. proceskosten: Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. beslissing: Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de inspecteur. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 1998 door mr drs F.J.P.M. Haas, raadsheer, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier,Het lid van de voormelde kamer, (W.J.N.M. Snoijink)(F.J.P.M. Haas) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 augustus 1998