Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1259

Datum uitspraak1998-05-20
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers96/1199
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem vijfde enkelvoudige belastingkamer nr. 96/1199 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : *X te : *Z ambtenaar : inspecteur Belastingdienst/Ondernemingen *P aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen jaar : 1994 mondelinge behandeling : op 6 mei 1998 te Arnhem door mr. Röben, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Van der Waerden, als griffier waarbij verschenen : belanghebbende, alsmede de inspecteur gronden: 1.1. In zijn aangifte voor het jaar 1994 heeft belanghebbende als kosten van verwerving een bedrag van ƒ 44.562,– afgetrokken met als toelichting: “deelname met kapitaal en arbeid onder winstdoelstelling in *A b.v.”. 1.2. De inspecteur heeft aftrek van dit bedrag geweigerd. 1.3. De aandelen in *A BV (hierna: de BV) worden gehouden door * een broer van belanghebbende (hierna: de broer) die woont te *Q. De BV handelt sinds 1978 voornamelijk in werkkleding. 1.4. Uit een in 1991 ingesteld onderzoek vennootschapsbelasting bij de BV bleek dat deze al jaren werd medegefinancierd, zonder vergoeding van rente, door belanghebbende en een in de Verenigde Staten wonende broer. Tevens bleek dat de BV een vordering had op de broer. 1.5. Bij het onderzoek is volgens de inspecteur voorts afgesproken, dat deze laatste vordering zou worden verminderd met de schuld van de BV aan belanghebbende en de broer in de Verenigde Staten, dat de broer deze schulden uit privé zou afbetalen en dat van de overdracht van de leningen akten van cessie zouden worden opgemaakt. 1.6. Blijkens de aangiften van de broer heeft deze de schuld aan zijn broers voortaan tot zijn privévermogen gerekend. Ultimo 1991 beliep de schuld aan belanghebbende ƒ 36.926,–, ultimo 1992 ƒ 13.176,–, ultimo 1993 ƒ 56.926,– en ultimo 1994 en 1995 ƒ 96.926,–. 1.7. Met betrekking tot de lening aan de BV heeft belanghebbende ter zitting opgemerkt, dat daarvan niets op papier stond, dat hij wist dat de lening van de fiscus naar broer's privé moest en dat hij niet heeft ingestemd met de voorgestelde cessie. 1.8. Als bijlage 11 bij het vertoogschrift heeft de inspecteur een samenwerkingsovereenkomst van 8 december 1992 tussen belanghebbende en de BV overgelegd. In deze overeenkomst wordt gesteld dat partijen op 11 oktober 1992 zijn overeengekomen met ingang van 1 januari 1993 voor gemeenschappelijke rekening het handelsbedrijf *A te beheren en te exploiteren. Het betreft een handelsbedrijf in werkkleding. 2.1. Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen, dat het afgetrokken bedrag van ƒ 44.562,– betrekking heeft op verlies op de geldlening aan de BV kan het beroep niet slagen. 2.2. Met betrekking tot de geldlening heeft belanghebbende tegenover de bestrijding door de inspecteur niet waargemaakt, dat deze voor hem een zakelijk karakter had. Het hof verwijst in dit verband naar de eerste twee alinea's van de brief van belanghebbende aan de heer *B van de eenheid van de inspecteur, welke brief als bijlage 3 bij de conclusie van repliek is overgelegd. In de bedoelde passages spreekt belanghebbende over ondersteuning van de broer door hem en andere familieleden. Voor aftrek als kosten van verwerving is dan geen plaats. 2.3. Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen, dat het afgetrokken bedrag van ƒ 44.562,– betrekking heeft op verlies uit onderneming in verband met de samenwerking met de BV neemt het hof het volgende in aanmerking. 2.4. De inspecteur heeft met betrekking tot de samenwerking aangevoerd: – voor zover hij weet zijn er geen activiteiten verricht; -jaarstukken of andere gegevens zijn niet beschikbaar; -waaruit de verliezen zouden bestaan is niet duidelijk geworden; -ondanks beëindiging van de samenwerking in 1993, een half jaar na de beweerde aanvang, stort belanghebbende in 1994 nog een groot bedrag op de rekening van de broer; -uit de aangiften van de broer blijkt dat deze de stortingen als privéleningen beschouwde; -noch uit de aangiften vennootschapsbelasting van de BV noch uit de jaarstukken van de BV blijkt iets van een samenwerkingsovereenkomst met belanghebbende; -naar buiten is van het bestaan van een samenwerking tussen belanghebbende en de BV niets gebleken; -zijns inziens is er geen sprake van een bron. 2.5. Belanghebbende heeft het door de inspecteur aangevoerde niet, dan wel onvoldoende weersproken. Ook uit de door belanghebbende overgelegde stukken heeft het hof geen enkele aanwijzing kunnen putten voor diens stelling, dat er sprake is geweest van een (startende) onderneming. 2.6. Op grond van het vorenstaande verwerpt het hof belanghebbendes grieven inzake de geweigerde aftrek van het bedrag van ƒ 44.562,–. 2.7. Na de indiening van het beroepschrift heeft de inspecteur de aanslag bij ambtshalve genomen beschikking van 14 februari 1997 verlaagd tot ƒ 104.840,–. In verband hiermee is het beroep gedeeltelijk gegrond. proceskosten: 3. Het hof berekent belanghebbendes proceskosten in overeenstemming met artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken en het Besluit proceskosten fiscale procedures op ƒ 5,– aan reis- en verblijfkosten en ter zake van het bijwonen van de zitting – in redelijkheid – aan verletkosten ƒ 200,–. Met betrekking tot dit laatste bedrag overweegt het hof dat belanghebbende ter zitting heeft gesteld thans winst uit onderneming te genieten. De inspecteur heeft enkel opgemerkt zich voor wat betreft de proceskosten te refereren aan het oordeel van het hof. beslissing: Het gerechtshof: - vernietigt de uitspraak waarvan beroep; - verstaat dat de aanslag bij ambtshalve genomen beschikking van 14 februari 1997 is verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 104.840,–; - veroordeelt de inspecteur voor een bedrag van ƒ 205,– in de proceskosten van belanghebbende, te vergoeden door de Staat der Nederlanden; - gelast de inspecteur aan belanghebbende het voor het instellen van het beroep betaalde griffierecht van ƒ 75,– te vergoeden. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 1998 te Arnhem door mr Röben, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Van der Waerden als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier,Het lid van de voormelde kamer, (A.W.M. van der Waerden)(J.B.H. Röben) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 juni 1998