Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1264

Datum uitspraak1998-05-07
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/0239
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem zesde enkelvoudige belastingkamer nr. 97/0239 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : *X te : *Z ambtenaar : de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren *P aangevallen beslissing : uitspraak d.d. 16 januari 1997 op bezwaarschrift soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen jaar : 1994 mondelinge behandeling : op 23 april 1998 te Harderwijk door mr Lamens, raadsheer, in tegenwoordigheid van Wagener als griffier waarbij verschenen : de inspecteur * waarbij niet verschenen : belanghebbende, hoewel bij aangetekend verzon-den brief opgeroepen op het postadres van zijn gemachtigde, postbus 188 te *Q gronden: I. Belanghebbende heeft in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 1994 als waarde van de hem of de personen die tot zijn huishouden behoren anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staande eigen woning te *Z, plaatselijk bekend a-weg 19 aldaar, een bedrag van f 420.000,- vermeld en een daarmede volgens de tabel in het eerste lid van artikel 42a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1994, hierna: de Wet) corresponderende huurwaarde ten bedrage van f. 10.920,- Met het hiervoor genoemde bedrag van f. 420.000,- komt een waarde in het economische verkeer van de woning, indien deze niet zou worden gebruikt, overeen van 100/60 x f. 420.000,- = f.700.000,--. 2. De eigen woning van belanghebbende met de aanhorigheden daarvan, zoals bedoeld in artikel 42a, lid 2, van de Wet bestaat uit een landhuis met garage, kantoorruimte, ondergrond, erf, tuin, bos en landbouwgronden, kadastraal bekend gemeente *Z, sectie H nrs. *1, *2 en *3, groot 5.38.94 ha. Het geheel is ter plaatse ook bekend onder de naam het landgoed "*a-weg". 3. Belanghebbende heeft dit landgoed inclusief een perceeltje bosgrond, kadastraal bekend gemeente *Z, sectie H nummer *4 op 31 oktober 1980 in eigendom verkregen voor een koopsom van f 700.000,-. Op 7 november 1980 heeft hij de eigendom van het zoëven genoemde perceeltje bosgrond aan een koper doen overdragen voor een verkoopsom van f 500,--. 4. Belanghebbende heeft tegen zijn aangifte een bezwaarschrift ingediend, omdat hij bij nader inzien kennelijk van oordeel is, dat de waarde van de eigen woning en daarmee de huurwaarde te hoog is vastgesteld. Belanghebbende is de mening toegedaan, dat bij de vaststelling van zijn woning dient te worden uitgegaan van de waarde in het economische verkeer, zoals deze hem bij beschikking d.d. 28 februari 1997 van de gemeente *Z inzake de Wet waardering onroerende zaken (Wet van 15 december 1994, Stb. 874, zoals nadien gewijzigd) is bekendgemaakt (hierna: de WOZ-waarde). Bij deze beschikking is de waarde in het economische verkeer van zijn onroerende zaak, die geldt voor het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000, naar de peildatum 1 januari 1995 vastgesteld op f 510.000,--. Rekening houdend met een vrijstelling van f 53.000,- voor een aangrenzend bosperceel berekent belanghebbende - nader - een waarde in het economisch verkeer van f. 510.000,- -/- f. 53.000,- = f. 457.000, een waarde bij eigen gebruik door belanghebbende als bedoeld in artikel 42a lid 3 van de Wet van 60% x f.457.000,- = f. 274.200,-- en een huurwaarde volgens eerdergenoemde tabel van f 7.500,--. 5. De inspecteur verdedigt het standpunt, dat voor de bepaling van de huurwaarde ten minste moet worden uitgegaan van de waarde, die belanghebbende in zijn aangifte heeft opgegeven. Hij is van oordeel, dat hij voor het belastingjaar 1994 niet is gebonden aan de WOZ-waarde, die immers pas vanaf 1997 voor de inkomstenbelasting geldt en dat ook de door belanghebbende betaalde aankoopsom en de prijsontwikkeling sedertdien op de onroerendgoedmarkt als indicatoren voor de door hem verdedigde waarde kunnen dienen. Voorts heeft de inspecteur naar aanleiding van dit waardegeschil een taxatierapport doen uitbrengen door de Belastingdienst/Registratie en Successie te *R. Volgens dit rapport, op 15 oktober 1997 opgemaakt door *A, taxateur bij deze dienst, bedroeg de vrije verkoopwaarde in het economische verkeer van de onroerende zaak van belanghebbende per 31 december 1994 f 860.000,--. 6. Partijen gaan er terecht van uit, dat voor de inkomstenbelasting de WOZ-waarde eerst met ingang van het belasting 1997 gelding heeft. Onjuist is echter de opvatting, dat de WOZ-waarde reeds om die reden voor de waarde in het economische verkeer voor de inkomstenbelasting voor het jaar 1994 buiten beschouwing moet worden gelaten. Immers, bij de vaststelling van de WOZ-waarde is uitgegaan van de waardepeildatum 1 januari 1995. Het hof is daarom van oordeel, dat de onderhavige WOZ-waarde met betrekking tot in geschil zijnde waarde voor de inkomstenbelasting in dit geval wel van belang is. 7. Voor een verschil in waarde van (f. 700.000,- -/- f. 510.000,-) = f. 190.000,-, laat staan van (f. 860.000,- -/- f. 510.000,-) = f. 350.000,-- geeft geen van de partijen een verklaring. Deze verschillen laten zich naar het oordeel van het hof niet anders verklaren dan dat zij voortvloeien uit een verschil van inzicht door de betrokken taxateurs. In dit verband is overigens van belang, dat een nog groter verschil in verband met een door de gemachtigde toegepaste aftrek op de WOZ-waarde met het hiervoor genoemde bedrag van f. 53.000,- naar het oordeel van het hof buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat de vrijstelling waarop belanghebbende voor de WOZ-waarde aanspraak meent te kunnen maken voor de inkomstenbelasting niet van invloed is en bovendien voor een correcte vergelijking buiten beschouwing moet worden gelaten. Het verschil laat zich naar het oordeel van het hof evenmin verklaren door de niet geheel conforme definities van het begrip "waarde in het economisch verkeer" voor de inkomstenbelasting onderscheidenlijk de Wet WOZ, noch door onderling afwijkende objectafbakeningen. 8. Hoewel het taxatierapport van de R & S-taxateur *A een meer uitgebreide onderbouwing van de waarde van belanghebbendes woning geeft dan het gemeentelijk taxatierapport, is het hof van oordeel dat aan beide rapporten een gelijk gewicht moet worden toegekend. Het hof ziet onvoldoende redenen om één van beide rapporten als ondeugdelijk terzijde te schuiven. Daaraan doet niet af, dat in het rapport van *A het kavel met kadasternummer *4 ten onrechte in de waardevaststelling is betrokken, aangezien belanghebbende de eigendom van dit kavel op 7 november 1980 aan een ander heeft doen overgaan. Gezien de verkoopsom destijds van f. 500,- heeft dit naar de inschatting van het hof geen substantiële invloed op de ondergrens van f. 700.000,- die de inspecteur met onder meer dit rapport verdedigt. 9. Het hof hecht bij zijn oordeel geen gewicht aan de omstandigheid, dat belanghebbende in eerste instantie bij het invullen van zijn aangifte voor de inkomstenbelasting van een waarde in het economisch verkeer vrij opleverbaar van f. 700.000,-- is uitgegaan en dat hij daaraan gehouden zou kunnen worden. Het hof stelt de oordelen van beide taxateurs boven de - naar valt aan te nemen - jarenlang routinematig door belanghebbende als niet-deskundige op het gebied van onroerendgoedhandel ingevulde waarde. 10. De door belanghebbende in 1980 betaalde aankoopprijs en de prijsontwikkelingen sedertdien van onroerende zaken als die van belanghebbende geven gezien het aanmerkelijke tijdsverloop naar 's-hofs oordeel onvoldoende houvast voor de in geschil zijnde waarde. 11. Een en ander afwegende stelt het hof de waarde in het economisch verkeer in goede justitie vast op f. 600.000,--. Met deze waarde correspondeert op grond van bovengenoemde tabel een huurwaarde van f. 8.960,-- 12. Het beroep van belanghebbende is gedeeltelijk gegrond. proceskosten: Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures te berekenen op 1,5 x f. 710,– x 1 = f. 1.065,-. beslissing: Het gerechtshof – vernietigt de uitspraak van de inspecteur; – vermindert de aanslag tot één, berekend naar een belastbaar inkomen van f. 110.771,- met inachtneming van een belastingvrije som van f. 5.925,-; – gelast de inspecteur aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van f. 75,– te vergoeden; – veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van f.1.065,–, te vergoeden door de Staat der Nederlanden. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 7 mei 1998 door mr Lamens, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van Wagener als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (N.Th. Wagener)(J. Lamens) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 mei 1998