Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1267

Datum uitspraak1998-08-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/20698
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem derde enkelvoudige belastingkamer nr. 97/20698 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : X te : Z ambtenaar : de inspecteur van de Belastingdienst/Registratie en successie Zwolle/Vestiging Utrecht aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen aanslag nr. 0001 soort belasting : recht van successie betreffende : verkrijging uit nalatenschap van A mondelinge behandeling : met toestemming van beide partijen niet gehouden gronden: 1. De aanslag is gesteld op naam van belanghebbende, door wie tevens op 24 februari 1997 aangifte is gedaan en die in de bij het vertoogschrift gevoegde elementennota als eerste van vier verkrijgers is genoemd, waarbij ‘217 756’ is vermeld als verkrijging, ‘547 650’ als vrijstelling (code 02) en ‘0’ als verschuldigd. Op het aanslagbiljet is ƒ 567808 aan belastbare verkrijging vermeld. De aanslag bedraagt ƒ 29 091. Uit het biljet is niet kenbaar dat dit bedrag de som is van de drie bedragen van elk ƒ 9 697 die op de elementennota zijn vermeld als verschuldigd door elk van de daar genoemde overige verkrijgers. 2. De primaire conclusie van de inspecteur tot niet-ontvankelijkverklaring van belanghebbende in diens beroep kan niet worden gevolgd. Belanghebbende is ontvankelijk in zijn beroep tegen de uitspraak die op zijn bezwaar door de inspecteur is gedaan. 3. De subsidiaire conclusie van de inspecteur tot bevestiging van zijn uitspraak, waarbij hij belanghebbende in diens bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, miskent dat de aanslag op diens naam is gesteld alsook dat – ware dit anders – volgens artikel 47 van de Successiewet 1956 voor verkrijgers van dezelfde erflater vastgestelde aanslagen kunnen worden opgenomen in één aanslagbiljet. 4. Uit het aanslagbiljet dat, naar moet worden aangenomen, aan belanghebbende is toegezonden in de vorm zoals het in kopie bij het beroepschrift is overgelegd, is niet kenbaar dat er naast belanghebbende nog (drie) andere verkrijgers zijn en evenmin dat het bedrag van de aanslag niet betrekking heeft op de verkrijging door belanghebbende, laat staan dat meer aanslagen in het biljet zouden zijn opgenomen. 5. In het licht van het vorenstaande moeten de primaire en subsidiaire conclusies van de inspecteur, in onderling verband beschouwd, worden opgevat als strekkende tot vernietiging van de aan belanghebbende opgelegde aanslag. De inspecteur zal, met inachtneming van de termijn bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, alsnog aanslagen aan ieder van de belastingplichtige mede-verkrijgers van belanghebbende kunnen opleggen, desverkiezende met toepassing van artikel 47 voormeld. 6. De grieven van belanghebbende en het (meer subsidiaire) verweer daartegen van de inspecteur kunnen in dit geding niet aan de orde komen. proceskosten: In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten fiscale procedures kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. beslissing: Het gerechtshof: – vernietigt de uitspraak van de inspecteur; – verklaart belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar; – vernietigt de aanslag; – gelast de inspecteur aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ƒ 80,– te vergoeden. Aldus gedaan te Arnhem op 13 augustus 1998 door mr N.E. Haas, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (W.J.N.M. Snoijink)(N.E. Haas) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 augustus 1998