Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1271

Datum uitspraak1998-04-29
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/20830
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem Tweede enkelvoudige belastingkamer nr. 97/20830 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : *X te : *Z ambtenaar : het hoofd van de afdeling Belastingen van de Publieksdienst van de gemeente *P aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag soort belasting : parkeerbelasting van de gemeente *P jaar : 1996 mondelinge behandeling : op 22 april 1998 te Arnhem door mr Van Schie, vice- president, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier waarbij verschenen : namens de ambtenaar, *A en *B waarbij niet verschenen : belanghebbende zonder kennisgeving aan het Hof hoewel overeenkomstig de wet opgeroepen bij aangetekende brief van 24 maart 1998 Feiten: Op 14 december 1996 om 15.56 uur stond op de *a-hof in de gemeente *P een blauwe auto van het merk *a, voorzien van het kenteken *aa, geparkeerd op een plaats waar voor het parkeren van een voertuig parkeerbelasting moest worden voldaan. Op genoemd tijdstip was voor deze auto de verschuldigde parkeerbelasting niet voldaan. Belanghebbende is houder van een auto met voormelde kenmerken. De gemeente *P heeft ter zake van vorenbedoeld feit aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Geschil: Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of deze naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd, welke vraag belanghebbende ontkennend en de ambtenaar bevestigend beantwoordt. Gronden: 1. Belanghebbende, die erkent dat hij houder is van een auto met voormelde kenmerken, stelt zich op het standpunt dat hij de “overtreding” niet kan hebben begaan, omdat hij op 14 december 1996 gedurende de gehele dag met zijn auto bij de familie *C in *Q verbleef. In de ogen van belanghebbende rijdt iemand anders in een blauwe *a-auto met een valse kentekenplaat die hem laat opdraaien voor overtredingen. Belanghebbende benadrukt dat dit de tweede “overtreding” is in een periode van een maand die hem ten onrechte wordt toebedeeld. 2. De ambtenaar betwist het standpunt van belanghebbende, daartoe aanvoerend dat belanghebbende de door hem gestelde uitzonderlijke situatie niet met stukken heeft gestaafd. 3. Belanghebbende, op wie, gelet op de uitzonderlijke situatie die hij schetst, te dezen de bewijslast rust, maakt naar het oordeel van het Hof zijn hiervóór onder 1 vermelde stelling niet aannemelijk. Hij heeft niet één stuk overgelegd waaruit de juistheid van zijn standpunt zou kunnen blijken, terwijl het voor de hand zou hebben gelegen dat hij in de door hem beschreven situatie aangifte zou hebben gedaan bij de politie, alsmede dat hij de Rijksdienst voor het wegverkeer in kennis zou hebben gesteld. Ook heeft belanghebbende nagelaten een schriftelijke verklaring van de familie *C te overleggen, terwijl zij nu juist had kunnen bevestigen dat hij op 14 december 1996 gedurende de gehele dag met zijn auto bij haar verbleef. 4. Het Hof gaat derhalve ervan uit dat belanghebbende houder is van de auto die, zonder dat daarvoor de verschuldigde belasting was voldaan, op 14 december 1996 om 15.56 uur stond geparkeerd op de *a-hof in de gemeente *P, zodat de onderhavige naheffingsaanslag terecht aan hem is opgelegd. Proceskosten: Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Beslissing: Het Hof bevestigt de uitspraak van de ambtenaar. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 29 april 1998 te Arnhem door mr Van Schie, vice-president, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (R. den Ouden) (P.M. van Schie) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 mei 1998