Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1275

Datum uitspraak1998-05-26
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/21297
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem Vijfde enkelvoudige belastingkamer nr. 97/21297 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : *X te : *Z ambtenaar : het hoofd van de afdeling Belastingen van de Publieksdienst van de gemeente *P aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift soort belasting : parkeerbelasting van de gemeente *P aanslagnummer : *1 mondelinge behandeling : op 12 mei 1998 te Arnhem door mr Röben, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier waarbij verschenen : belanghebbende en, namens de ambtenaar, *A Feiten: Belanghebbende heeft op donderdag 26 september 1996 om 19.39 uur een auto van het merk *a, voorzien van het kenteken *aa, geparkeerd op de *b-straat in de gemeente *P op een plaats waar voor het parkeren van een voertuig op koopavonden tot 21.00 uur parkeerbelasting moest worden voldaan. In 1996 had in de gemeente *P de koopavond plaats op donderdag. Op genoemd tijdstip was de verschuldigde parkeerbelasting niet voldaan. De ambtenaar heeft ter zake hiervan de onderhavige naheffingsaanslag vastgesteld. Het desbetreffende aanslagbiljet heeft belanghebbende op 26 september 1996 op de voorruit van zijn auto aangetroffen. Op 2 november 1996 heeft de ambtenaar een op die dag gedagtekende “duplicaataanslag” aan belanghebbende doen toekomen. Het door belanghebbende op 19 december 1996 gemaakte bezwaar tegen de naheffing van de onderhavige parkeerbelasting is door de ambtenaar verworpen. Geschil: Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende ter zake van voormelde gedraging terecht parkeerbelasting is verschuldigd geworden, welke vraag belanghebbende ontkennend en de ambtenaar bevestigend beantwoordt. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar 1. Voorzover het bezwaarschrift van belanghebbende is gericht tegen de op 2 november 1996 gedagtekende – zogenoemde – “duplicaataanslag”, had de ambtenaar belanghebbende daarin niet mogen ontvangen. De vaststelling van de naheffingsaanslag waartegen belanghebbende op de voet van artikel 23, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bezwaar kan maken is immers geschied door het opmaken van het aanslagbiljet van 26 september 1996. De omstandigheid dat de ambtenaar niet bevoegd is ter zake van de onderhavige gedraging meer dan één naheffingsaanslag aan belanghebbende op te leggen dwingt tot de gevolgtrekking dat de zogenoemde “duplicaat-aanslag” van 2 november 1996 niet een zodanige vaststelling kan behelzen. 2. Gelet op het hiervóór onder 1 overwogene, moet het naar het oordeel van het Hof ervoor worden gehouden dat het bezwaarschrift van belanghebbende is gericht tegen de op 26 september 1996 gedagtekende naheffingsaanslag. Dit brengt echter met zich dat het bezwaarschrift, nu het blijkens een daarop door (of namens) de ambtenaar geplaatste stempelafdruk op 19 december 1996 – dat wil zeggen ruim na het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 6:9, leden 1 en 2, van de Algemene wet bestuursrecht – door de gemeente *P is ontvangen, niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. 3. Deze gevolgtrekking komt het Hof evenwel als onjuist voor, nu belanghebbende door de ambtenaar op het verkeerde been is gezet. De ambtenaar heeft belanghebbende immers binnen de lopende bezwaartermijn de zogenoemde “duplicaataanslag” met dagtekening 2 november 1996 doen toekomen waarop is vermeld dat daartegen binnen zes weken na dagtekening daarvan bezwaar kan worden ingediend. Deze vermelding heeft bij belanghebbende, gelijk hij ter zitting aanvoert en het Hof aannemelijk acht, de indruk gewekt dat hij tot zes weken na 2 november 1996 de mogelijkheid had een bezwaarschrift in te dienen tegen de onderwerpelijke naheffingsaanslag. 4. Onder deze omstandigheid kan, nu het bezwaarschrift bij de gemeente *P is ingekomen binnen zeven weken na dagtekening van de zogenoemde “duplicaataanslag” en het Hof – bij gebrek aan gegevens op dit punt – ervan uitgaat dat de terpostbezorging van het bezwaarschrift tijdig is geschied, naar het oordeel van het Hof redelijkerwijs niet worden gezegd dat belanghebbende met betrekking tot het niet tijdig indienen van het onderhavige bezwaarschrift in verzuim is geweest. 5. Mitsdien heeft de ambtenaar belanghebbende terecht ontvangen in diens bezwaar. Gronden: 1. Belanghebbendes betoog komt in wezen erop neer dat, nu de op de desbetreffende parkeermeter vermelde tekst niet duidelijk was, het voor hem niet kenbaar kon zijn dat hij ter zake van het parkeren op de avond van 26 september 1996 parkeerbelasting moest voldoen. 2. Dit betoog, dat door de ambtenaar als onjuist wordt bestreden, kan niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak leiden. De ambtenaar heeft gesteld en het Hof acht aannemelijk dat op de desbetreffende parkeermeter was vermeld dat op maandag tot en met zaterdag van 09.00 uur tot 18.00 uur en op koopavonden tot 21.00 uur parkeerbelasting moest worden voldaan. Deze tekst is, anders dan waarvan belanghebbende kennelijk uitgaat, naar het oordeel van het Hof niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Op koopavonden moest tot 21.00 uur parkeerbelasting worden voldaan. 3. Nu belanghebbende zijn auto op donderdag 26 september 1996 om 19.39 uur, dat wil zeggen op een koopavond vóór 21.00 uur, heeft geparkeerd is hij ter zake daarvan parkeerbelasting verschuldigd geworden. Daaraan kan de stelling van belanghebbende dat hij niet wist dat in de gemeente *P koopavond op donderdag plaatshad, niet afdoen, aangezien belanghebbende zich, alvorens zijn auto op de bewuste donderdagavond om 19.39 te parkeren, zich had moeten vergewissen of die avond een koopavond betrof. 4. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep niet gegrond is. Proceskosten: Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Beslissing: Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 1998 te Arnhem door mr Röben, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (R. den Ouden) (J.B.H. Röben) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 juni 1998