Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1284

Datum uitspraak1997-12-10
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers95/1510
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem belastingkamer nummer 95/1510 U i t s p r a a k Het gerechtshof te Arnhem, tweede meervoudige belastingkamer; Gezien het beroepschrift van *X B.V., gevestigd te *Z, ingekomen op 19 september 1995 en gericht tegen de uitspraak d.d. 9 augustus 1995 van de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen op het bezwaar van belanghebbende tegen de haar voor het jaar 1989 opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting; Gezien de overige stukken waaronder conclusies van re- en dupliek ten aanzien waarvan het bepaalde in artikel 9 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toepassing heeft gevonden, alsmede de door belanghebbendes gemachtigde overgelegde notities van zijn bij de mondelinge behandeling gehouden pleidooi welke als in deze uitspraak ingelast moeten worden beschouwd; Gehoord ter zitting van 2 juli 1997 te Arnhem * gemachtigde van belanghebbende, tot zijn bijstand vergezeld van *A, directeur van belanghebbende, *, alsmede de inspecteur *; Overwegende, dat bij de uitspraak, waarvan beroep de voormelde naheffingsaanslag is gehandhaafd op ƒ 484.344,- aan belasting met een verhoging van ƒ 133.000,- met het besluit geen kwijtschelding te verlenen van de verhoging; Overwegende, dat belanghebbende in beroep vernietiging van de naheffingsaanslag verzoekt, terwijl de inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak; Overwegende, dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt: 1.1.1. Belanghebbende is een besloten vennootschap. Zij is opgericht in april 1986. De aandelen zijn geheel in handen van mevrouw *A-Y. De heer *A, echtgenoot van mevrouw *A-Y, is directeur van belanghebbende. 1.1.2. Belanghebbende hield zich van april 1986 tot in ieder geval eind 1993 bezig met het uitbenen van varkensvlees en de handel in slachtafvalproducten. De vennootschap zette het door de heer *A onder de naam *A-1 BV als eenmanszaak gedreven uitbeenbedrijf voort. 1.1.3. Per 1 april 1994 zijn de activiteiten van de vennootschap voortgezet door *A-2 BV. Dit is een vennootschap waarvan de aandelen middellijk door de heer en/of mevrouw *A worden gehouden. 1.1.4. De werkzaamheden vonden onder andere plaats in *Q, op het terrein van de slachterij van *B B.V., waar belanghebbende een loods had gehuurd. De werkzaamheden werden door een wisselend aantal personeelsleden verricht. *B B.V. was de grootste opdrachtgever van belanghebbende. 1.1.5. Door belanghebbende is in de jaren 1988 tot en met 1993 aangifte loonbelasting gedaan, uitgaande van de volgende bedragen: jaar brutoloon loonheffing loonbelasting premies netto 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1.815.699 1.500.256 1.718.203 1.812.124 1.838.933 2.143.211 522.243 563.289 596.265 711.513 239.064 193.158 225.655 175.140 1.350.980 1.131.958 1.195.960 1.248.835 1.242.668 1.431.698 1.1.6. In maart is er door de FIOD een onderzoek gestart bij belanghebbende. De aanleiding tot het onderzoek vormde een tip van een oud-werknemer van belanghebbende dat er zwarte lonen zouden worden uitbetaald. Belanghebbendes administratie is onderzocht en in beslag genomen. In die administratie waren onder andere facturen van onderstaande bedrijven opgenomen tot de volgende bedragen: jaar aantal van bruto bedrag BTW 1988 13 39 *C-1 BV *C-2 BV 31.725 364.097 0 61.427 totaal 1988 395.822 61.427 jaar aantal van bruto bedrag BTW 1989 52 *C-2 BV 910.604 142.364 totaal 1989 910.604 142.364 1990 75 20 *C-2 BV *D BV 1.138.189 193.602 177.726 0 totaal 1990 1.331.791 177.726 1991 108 61 *C-2 BV *D BV 1.326.556 482.080 207.098 3.486 totaal 1991 1.808.636 210.584 1992 64 39 42 *C-2 BV *D BV *E BV 846.255 216.043 709.404 132.116 0 107.860 totaal 1992 1.771.703 239.977 1993 18 25 14 *E BV *F-1 BV *F-2 BV 276.296 229.873 145.148 41.163 34.236 21.617 totaal 1993 651.318 97.017. 1.1.7. In de loonadministratie ontbreken de primaire vastleggingen: = de dagproductielijsten, opgemaakt door de heren *G en *H; = de wekelijks uitgevoerde omrekeningen van de productielijsten naar de uit te betalen bedragen aan loon per werknemer; = de lijst met netto-loonafspraken per werknemer; = een registratie of verantwoording van de wekelijks contant uitbetaalde lonen; = deugdelijke mandagenregisters, welke in het geval van inlening noodzakelijk zouden zijn. De bij de facturen aangetroffen registers zeggen alleen iets over de aanwezigheid van de vermelde werknemers, maar niets over de duur van die aanwezigheid. Deze registers zijn opgemaakt met het doel de facturen echt te laten lijken. De genoemde gegevens zijn wel aanwezig geweest, maar op gezag van de heer *A vernietigd. 1.1.8. Naar aanleiding van het onderzoek is er op 21 november 1994 een brief verzonden aan *X BV waarin werd aangekondigd dat er binnenkort aanslagen loonbelasting, premieheffing volksverzekeringen en omzetbelasting zouden worden opgelegd. 1.1.9. De aanslag omzetbelasting draagt de dagtekening 5 december 1994 en is naar het juiste adres verzonden. 1.1.10. De aanslag loonbelasting 1989 draagt de dagtekening 8 december 1994 en is naar het adres *a-weg 1c te *Q verzonden. 1.1.11. Het adres *a-weg 1c te *Q was een adres waar belanghebbende in het verleden kantoor hield, tot in de loop van 1989. Dit adres is door een administratieve fout in het bestand blijven staan. De onjuiste adressering is derhalve aan de belastingdienst toe te rekenen. 1.1.12. Met dagtekening 4 januari 1995 zijn er aanmaningen om te betalen verzonden aan *X BV. Deze aanmaningen zijn verzonden naar het juiste adres en zijn ook ontvangen door *X BV. Naar aanleiding van deze aanmaningen is er door de gemachtigde actie ondernomen en er is op 12 januari door de gemachtigde een fax verzonden met het verzoek de aanslagen aan hem toe te zenden omdat belanghebbende geen aanslagen zou hebben ontvangen. Ook werd melding gemaakt van het feit dat de adressering wederom onjuist zou zijn, omdat het bedrijfsadres op dat moment *b-straat 30 te *Z zou zijn. 1.1.13. Op 3 januari 1995 zijn twee medewerkers van de fiscale recherche na telefonische afspraak bij de heer *A geweest op het adres *c-straat 10 te *R om de in beslag genomen administratie weer terug te bezorgen. De heer *A verklaarde tijdens dat bezoek dat hem inmiddels aanslagen waren opgelegd. 1.1.14. Over het aangiftetijdvak juni 1994 is er in 1994 een aangifte loonbelasting verzonden aan *X BV, met het adres *a-weg 1c te *Q. Dit aangiftebiljet is ingevuld en ondertekend in juli 1994 retour gezonden door belanghebbende. 1.2 . Zwart loon aan werknemers van *X BV 1.2.1. De heer *A was binnen *X BV verantwoordelijk voor alle personeelszaken. Hij nam personeel aan, vertelde waar dat moest werken, stelde het loon vast en ontsloeg het eventueel. 1.2.2. De heer *A heeft toegegeven dat hij zwart loon heeft uitbetaald aan de werknemers welke op de loonlijst van *X BV stonden. Dit loon werd betaald in de vorm van een netto toeslag of overwerkvergoeding op het basisloon. De loonopgaven, voorzover verstrekt aan werknemers, stemden dan ook niet overeen met de uitbetaalde lonen. Dat was zelfs aan de werknemers duidelijk. 1.2.3. De aangiften loonbelasting van *X BV waren gebaseerd op het witte, vaste bestanddeel in de lonen van de werknemers. De toeslagen zijn daar altijd buiten gebleven. 1.2.4. Dagelijks werd een lijst gemaakt voor de werknemers van *X BV waarop stond wie er aanwezig was geweest en hoeveel middels er waren uitgebeend. Op basis van deze lijst werden de loonbetalingen berekend. De betaling bestond uit een deel vast "wit" loon en een deel niet geboekte toeslagen. In een aantal gevallen een wekelijkse vaste toeslag en daarboven een toeslag naar rato van de overproductie. De oorspronkelijke lijsten zijn vernietigd. Er was tevens een lijst waarop stond vermeld wat elke werknemer wit en zwart kreeg uitbetaald en ook deze lijst is vernietigd. Dit heeft de boekhouder, de heer *J, verklaard. 1.2.5. Een deel van de bedragen welke door *C BV zijn gefactureerd, is gebruikt om zwarte lonen voor het eigen personeel te betalen. 1.2.6. De extra bedragen voor de werknemers zijn steeds netto uitbetaald, zonder rekening te houden met inhoudingen. 1.3. Zwart loon aan werknemers van andere bedrijven 1.3.1. Naast de eigen werknemers heeft belanghebbende gebruik gemaakt van werknemers welke achtereenvolgens op naam van de volgende bedrijven stonden: periode bedrijf eigenaar 1989 week 1 tot en met 1992 week 32 *C BV *C 1992 week 33 tot en met 1993 week 9 *E BV *K 1993 week 9 tot en met 1993 week 32 *F-1 Ltd *C 1993 week 21 tot en met 1993 week 41 *F-2 BV *C 1.3.2. In 1988 bood de heer *C volgens de verklaring van de heer *A de diensten van zijn uitbeenbedrijf aan *X BV aan. Hij bracht een ploeg uitbeners mee, welke voor *X BV heeft gewerkt. 1.3.3. De werknemers welke door de heer *C zouden zijn meegebracht blijken tot 1 november 1989 op de loonlijst van belanghebbende te staan. 1.3.4. De heer *A heeft verklaard dat hij niet meer dan 35 personeelsleden op de loonlijst wilde hebben. De redenen die hij hiervoor aanvoerde waren dat hij hierdoor kon voorkomen dat hij te maken zou gaan krijgen met de malusregeling voor de WAO, een pensioenregeling en een ondernemingsraad. 1.3.5. Werknemers die zich aanmeldden werden door de heer *A ondergebracht bij *C BV te Nijmegen. De betreffende werknemers kregen van de heer *A formulieren mee, zoals een werknemersverklaring en een meldingsformulier voor de bedrijfsvereniging. Deze formulieren konden worden ingeleverd op kantoor bij *X BV, bij de heer *J, of bij de heer *A. Loonafspraken werden gemaakt met de heer *A of de heer *J. 1.3.6. Er zijn geen inleenvergunningen aanwezig voor wat betreft de inlening van personeel van *C BV aan belanghebbende. Ook beschikte *C BV niet over de vereiste papieren om als uitzendbureau op te treden. Datzelfde geldt voor alle hierboven genoemde bedrijven. 1.3.7. Belanghebbende hield de administratie bij van werkzaamheden, door zowel het eigen personeel als door het personeel dat onder de naam van *C BV werkzaam was. Op basis van deze administratie zijn de lonen berekend en uitbetaald. Deze administratie is vernietigd. Voor de boekhouding werd vervolgens een factuur opgemaakt, gebaseerd op het aantal dagen dat de betreffende werknemers aanwezig waren geweest, waarbij de arbeidsduur werd gefixeerd op acht uur. 1.3.8. Van een aantal Duitse werknemers is een overzicht gemaakt bij welke werkgever zij achtereenvolgens in dienst waren. Het gaat hier om werknemers welke volgens de administratie van belanghebbende en *C BV in dienst waren van *C. Voor een deel zijn dat ook de werknemers welke in de opstelling van *de registeraccountant worden genoemd. Deze werknemers zijn in de regel in de gehele periode werkzaam geweest in *R in de door belanghebbende gehuurde bedrijfshal. 1.3.9. De heer *C heeft verklaard dat een bepaalde ploeg uitbeners altijd voor hem heeft gewerkt. Zie hiervoor ook punt 18 van het aanvullend beroepschrift. Uit de verzamelloonstaat over 1989 van *X BV blijkt echter dat een aantal van deze medewerkers in 1989 ook bij *X BV in dienst was, inclusief de heer *C. 1.3.10. De facturen welke door de heer *C aan *X BV werden uitgeschreven waren volledig gebaseerd op de door *X BV, de heer *A of de heer *J bijgehouden gegevens. De heer *C hield ter zake van deze werkzaamheden geen administratie bij. 1.3.11. In de processen-verbaal wordt een voorbeeld gegeven van de wijze waarop de facturen welk op naam van *C BV aanwezig waren, werden betaald. Het gaat hierbij om de facturen van week 34 van 1990: factuurbedrag betaald toelichting 9.075,33 12.479,90 1.416,83 : 1.949,90 : 1.608,00 : 2.000,00 : -/- 1.000,00 : 15.590,50 : werkzaamheden voor *L; werkzaamheden voor *B; BTW inzake *L, zou aan *C zijn uitbetaald; BTW inzake *B, zou aan *C zijn uitbetaald; aan *C uitbetaald voor werk ten behoeve van *L, door personeel van *C; loon van werknemers van *X BV die op de mandagen lijst van *C stonden; loon dat *X BV rechtstreeks uitbetaalde aan werknemers van *C en zwart loon voor de eigen werknemers 21.565,23 21.565,23 1.3.12. Vanaf 1991 is er meer personeel op de loonlijst van *C BV blijven staan. Dat personeel werkte feitelijk voor *X BV. De heer *A had belang bij het gegeven dat er veel personeel op de loonlijst van *C stond, omdat hij behoefte had aan een zo groot mogelijke marge aan zwart geld, om gaten in zijn kas te dichten. 1.3.13. *X BV heeft in een aantal gevallen betalingen aan loonbelasting voor *C gedaan. *X BV had er belang bij dat de fiscus geen onderzoek ging doen naar de feitelijke gang van zaken. 1.3.14. De mandagenlijsten welke bij de facturen van *C zijn gevoegd, zijn waarschijnlijk niet juist. Het kan zijn dat er meer uren zijn gemaakt of dat er meer mensen hebben gewerkt die niet op de lijst voorkomen. Ook kwam het voor dat er mensen van *X BV op de mandagenlijst van *C voorkwamen. 1.3.15. Ten aanzien van loon bij ziekte verklaarde de heer *C dat hij in die gevallen van de bedrijfsvereniging de ziektewetuitkering ontving. Die uitkering moest hij vervolgens contant doorbetalen aan de heer *A. *X BV betaalde aan zieke werknemers zelf loon door bij ziekte. 1.3.16. Ten aanzien van de gezagsverhouding tot het personeel dat bij *X BV werkte op naam van *C BV heeft de heer *C verklaard dat feitelijk *X BV, in de persoon van de heer *A, bepaalde wie wat moest doen en wat er aan loon betaald werd. Voor de werkzaamheden *, voor *L, zou de heer *C wel de ploegen hebben mogen samenstellen, maar geschiedde de uitbetaling feitelijk via *X BV. 1.3.17. Nadat de samenwerking met de heer *C was beëindigd, is er blijkens de facturen personeel ingeleend van *E BV. De eigenaar van dat bedrijf was de heer *K. Deze verklaarde dat de heer *A had geregeld dat Matrix het personeel van *C overnam. De heer *K kreeg de gegevens voor de door hem op te maken facturen door van de heer *A of de heer *J. Voor zijn werkzaamheden zou hij zelf alleen maar een bedrag van ƒ 1.700,- tot ƒ 2.000,- per week netto hebben ontvangen. De heer *K van *E BV heeft verklaard dat het personeel dat hij op papier uitleende in dienst zou zijn van de heer *A. Deze bepaalde ook wie er waar en wanneer werkte. De heer *K stelt dat hij het personeel niet kende en dat hij niet aanwezig was bij de loonbetalingen. Een en ander zou zijn voorgesteld door de heer *A. 1.3.18. Na *E BV is er door *X BV gebruik gemaakt van personeel dat op naam stond van het bedrijf *F-2 BV. Eigenaar van dat bedrijf was de heer *C, die eerder handelde onder eigen naam. 1.3.19. De heer *M heeft vanaf 1991 uitbeenwerkzaamheden verricht voor de heer *A. Voor hem was werken bij *B identiek met werken bij *X BV. Hij heeft loonafspraken gemaakt met de heer *G, de broer van de heer *A. Ziekmeldingen moesten worden gedaan via de heer *G, betalingen werden ook gedaan door de chef, de heer *G. Het was voor de heer *M een verrassing toen hij via het loonstrookje constateerde dat hij voor *C BV bleek te werken. De heer *C persoonlijk zegt hij niet te kennen. Na het faillissement van *C BV kreeg de heer *M van de heer *A te horen dat hij op papier zou gaan werken voor *E BV, maar dat er in feite niets zou veranderen; Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vraag betreft of de naheffingsaanslag binnen de wettelijke termijn is opgelegd, welke vraag belanghebbende ontkennend en de inspecteur bevestigend beantwoordt; Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat daaraan ter zitting - afgezien van hetgeen onder de vaststaande feiten is opgenomen - nog het volgende, zakelijk weergegeven, is toegevoegd: 2.1. namens belanghebbende: Het in het beroepschrift gedane verzoek om aanhouding kan als vervallen worden beschouwd. Hij (*A) wordt in privé voor alles aansprakelijk gesteld. Hij wil niet onder zijn verantwoordelijkheid uit. Hij heeft een schikking aangeboden aan de ontvanger tot een bedrag voor de vier naheffingaanslagen tezamen van ƒ 1.000.000,- in totaal. Dat bedrag kan hij redelijkerwijs nog opbrengen. De ontvanger is daar echter niet op ingegaan. Hij wilde flexibel blijven in de bedrijfsuitoefening en daarom niet meer dan een 35-tal personeelsleden hebben. De rest leende hij in. Het is niet juist, dat alle inleen fictief was. *C en *K hadden zelf ook een loonbelastingboekhouding. *C had een drankprobleem. Die ging er op een bepaald moment met het loon van het personeel vandoor. Hij heeft toen met *C de afspraak gemaakt, dat deze een deel van de winst kreeg en dat hij (*A) verder alles met betrekking tot het personeel regelde. Hij (gemachtigde) bestrijdt de door de inspecteur gehanteerde berekening als zodanig niet. De door *C ontvangen vergoeding is in feite de winstmarge tussen inleen en uitleen. Hij laat zijn standpunt dat er geen sprake is van opzet, vallen. Hij had de werknemers van de ploegen kunnen vragen, wat ieder van hen had gehad. De inspecteur wilde dat echter niet. Hij vindt de schatting van de inspecteur willekeurig. Het door hem aangeboden compromis lijkt hem redelijk. Na zijn (*A's) vertrek uit de *a-weg 1c te *Q in de loop van 1989 is dit pand bewoond door een niet met hem gelieerd persoon. Hij heeft nadien wel eens van de fiscus een gesloten enveloppe gekregen met daarin een vensterenveloppe met een foutief adres. Hij wijst er op dat hij de fiscus herhaalde malen heeft gewezen op de foutieve adressering door de fiscus. Hij hoopt op een redelijk oordeel. Hij heeft nimmer de intentie gehad tot frauderen, maar moest uit concurrentieoverwegingen wel een deel van het uit te betalen loon zwart betalen. 3.1. door de inspecteur: *K valt onder een andere eenheid. De materiële belastingschuld zal uiteindelijk worden verhaald bij *B BV. Dat bedrijf blijft niet buiten schot. Mede in verband met de aansprakelijkstelling van *B BV wil hij niet op een aanbod van de zijde van belanghebbende ingaan. Het naheffingsaanslagbiljet is niet aangetekend verzonden. Het feit dat de naheffingsaanslag omzetbelasting naar het juiste adres is verzonden en de onderhavige naheffingsaanslag naar een fout adres, heeft te maken met het op zijn eenheid gehanteerde basissysteem van adressering. Belanghebbende stond daarin onder twee adressen vermeld. Belanghebbende heeft herhaaldelijk gewezen op het hanteren van een foutief adres. De onderhavige naheffingsaanslag is per abuis naar het foute adres verzonden. Hij is er zich van bewust dat hij moet bewijzen dat de naheffingsaanslag tijdig door belanghebbende is ontvangen. Hij is er van overtuigd dat belanghebbende wist dat de naheffingsaanslagen over 1989 tijdig waren opgelegd. Hij heeft daarvoor echter niet meer gegevens dan hij reeds heeft aangevoerd. Hij is op dit moment niet bereid de naheffingsaanslag te laten vervallen. 4. namens belanghebbende en door de inspecteur: Zij gaan er mee accoord dat wat in de gezamenlijk behandelde zaken 95/1508 tot en met 95/1511 door ieder van hen ter zitting is gezegd, ook geacht wordt te zijn aangevoerd in deze zaak; Overwegende omtrent het geschil: 5.1. Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting verklaard zijn verzoek om aanhouding van de zaak te laten vallen. 5.2. Vaststaat dat het oorspronkelijke naheffingsaanslagbiljet met dagtekening 8 december 1994 is gezonden naar een adres waar belanghebbende reeds sedert circa medio 1989 niet meer is gevestigd. Voorts staat vast dat die onjuiste adressering niet in enigermate is te wijten aan belanghebbende. De inspecteur heeft bevestigd de stelling van belanghebbende dat zij in de periode tussen haar vertrek naar *R en de verzending van het onderhavige naheffingsaanslagbiljet de inspecteur bij herhaling erop heeft gewezen dat de inspecteur ten onrechte het adres *a-weg 1c te *Q nog steeds te haren aanzien hanteerde. Vaststaat voorts dat het desbetreffende biljet niet aangetekend is verzonden. 5.3. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich dat nu belanghebbende betwist dat zij de desbetreffende naheffingsaanslag tijdig heeft ontvangen, de inspecteur onder deze omstandigheden bewijst dat belanghebbende niettemin tijdig - dat wil zeggen uiterlijk 31 december 1994 - ervan op de hoogte was dat de onderhavige naheffingsaanslag was opgelegd. 6.1. De inspecteur is in zijn bewijs niet geslaagd. 6.1.1. De omstandigheid dat de inspecteur belanghebbende bij brief van 21 november 1994 heeft medegedeeld dat "binnenkort" onder meer de onderhavige naheffingsaanslag zal worden opgelegd, kan niet als het door de inspecteur benodigde bewijs dienen. Het feit dat de andere in die brief genoemde naheffingsaanslag omzetbelasting 1989, zij het in de vorm van een naheffing van omzetbelasting over de periode 1989/1993 wel tijdig en aan het juiste adres van belanghebbende is toegezonden, kon in beginsel bij belang- hebbende de opvatting doen postvatten dat de inspecteur wellicht bij nader inzien had besloten te volstaan met het naheffen van omzetbelasting over de periode 1989/1993 en eventueel te zijner tijd loonbelasting/premieheffing volksverzekeringen/loonheffingen over de periode 1990/1993. 6.1.2. De door de inspecteur gemotiveerd aangevoerde omstandigheid dat belanghebbende op dinsdag 3 januari 1995 omstreeks 13.30 uur tegenover twee ambtenaren van de FIOD heeft verklaard dat hij (op naam van *X BV) inmiddels voor een bedrag van in totaal circa ƒ 5.500.000,- aan naheffingsaanslagen had ontvangen, is evenmin voldoende bewijs. Die omstandigheid laat immers de als reëel te beschouwen mogelijkheid open dat belanghebbende eerst na 31 december 1994, doch vóór het genoemde tijdstip van bezoek door de ambtenaren van de FIOD het onderhavige naheffingsaanslagbiljet heeft ontvangen. 6.2. Ook overigens is niet gebleken van enige omstandigheid waaruit in redelijkheid het onder 5.3 bedoelde bewijs volgt. 6.3. De naheffingsaanslag is derhalve niet opgelegd binnen de in artikel 20, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen genoemde termijn van 5 jaren en dient derhalve te worden vernietigd. 7. Het beroep van belanghebbende is gegrond. Proceskosten Het hof berekent de vergoeding voor belanghebbendes proceskosten in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures en in samenhang met de zaak nr. 95/1511 op ½ x 2,5 x ƒ 710,- x 2 x 1 = ƒ 1.775,-; Recht doende: Vernietigt de uitspraak en het besluit waarvan beroep, alsmede de naheffingsaanslag; Veroordeelt de inspecteur voor een bedrag van ƒ 1.775,- in de proceskosten van belanghebbende, te vergoeden door de Staat der Nederlanden; Gelast de inspecteur aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van ƒ 75,- te vergoeden. Aldus gedaan te Arnhem op 10 december 1997 door mr. Haas, raadsheer, als voorzitter, mrs. Matthijssen en Houtman, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Egberts als griffier. (J.L.M. Egberts) (N.E. Haas) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 december 1997