Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1288

Datum uitspraak1998-04-28
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers96/1015
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem eerste meervoudige belastingkamer nummer 96/1015 U i t s p r a a k op het beroep van *X te *Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen *P op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag en bezwaar 1.1. De aanslag, genummerd * en gedagtekend 30 november 1995, bedraagt ƒ 40.387,–, is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 118.108,– met een belastingvrije som van ƒ 4.660,– volgens tariefgroep 2 en vermeldt een te betalen bedrag van ƒ 37.906,–. Aan heffingsrente is ƒ 2.881,– berekend. 1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de inspecteur bij uitspraak van 24 mei 1996 de aanslag gehandhaafd. 2. Geding voor het hof 2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 4 juli 1996 en aangevuld op 18 juli 1996, waarbij bijlagen 1 tot en met 6 zijn overgelegd. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen, alsmede de conclusies van re- en dupliek. 2.3. Bij de mondelinge behandeling op 16 december 1997 te Arnhem zijn gehoord * gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur *, tot haar bijstand vergezeld van *A, taxateur van 's Rijksbelastingen, verbonden aan de Belastingdienst Registratie en successie te *Q. 2.4. De notities van het pleidooi dat de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur bij de mondelinge behandeling hebben gehouden worden, met bijlagen, als hier herhaald en ingelast beschouwd. 3. Conclusies van partijen 3.1. Belanghebbende verzoekt nader vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 75.358,–, alsmede vergoeding van proceskosten en griffierecht. 3.2. De inspecteur concludeert tot bevestiging van haar uitspraak. 4. De vaststaande feiten 4.1. Belanghebbende heeft op * juni 1991 een tevoren met zijn echtgenote in maatschapsverband geëxploiteerde landbouwonderneming te *R gestaakt. Het bedrijf hield zich voornamelijk bezig met het houden van melkvee. Belanghebbende was voor 50% gerechtigd tot de winst. 4.2. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben op * april 1991 hun onroerend goed alsmede het gehele op dat goed door hen uitgeoefende landbouwbedrijf, waaronder begrepen de daartoe behorende referentiehoeveelheid melk, groot 200.000 kg met een vetpercentage van 4,25% op basis van het quotum 1990/1991, verkocht voor een koopsom van ƒ 1.605.000,--. In de akte is deze koopsom als volgt gesplitst: -Bedrijfsgebouwen inclusief woonhuis (ƒ 254.000,–) en 0,90 ha ondergrond en erf (ƒ 96.000,–) ƒ 350.000,– – 10,16 ha landbouwgrond – 640.000,– – 200.000 kg referentiehoeveelheid melk – 600.000,– – Overname voorraden kuilvoer, maïs en regeninstallatie – 15.000,– Totale koopsom ƒ 1.605.000,–. Uit de door belanghebbende gespecificeerde stakingswinst blijkt dat de opbrengst van de voormelde bedrijfsgebouwen ƒ 254.000,– bedroeg. 4.3. Op verzoek van de Belastingdienst/Ondernemingen *P heeft een taxateur van de Belastingdienst/Registratie en successie *Q (*A voornoemd) het woonhuis met agrarische bedrijfsgebouwen, ondergrond, erf, tuin en cultuurgronden op 13 september 1994 opgenomen, hetgeen resulteerde in het navolgende taxatierapport d.d. 12 oktober 1994 (voor zover van belang): „T A X A T I E R A P P O R T (..enz.) OPDRACHTGEVER : Belastingdienst/Ondernemingen te *P. REDEN VAN TAXATIE : Staking onderneming i.v.m. verkoop van het gehele agrarische bedrijf. WAARDEBEPALING : De verkoopsom wordt als volgt gesplitst: Woonhuis ƒ 105.000,–– Bedrijfsgebouwen – 160.000,–– Ondergrond, erf en tuin – 85.000,–– Cultuurgronden – 560.000,–– Melkqoutum – 680.000,–– Totaal ƒ 1.590.000,–– GETAXEERD PER : 17 juni 1991. DATUM OPNAME : 13 september 1994. Bij de taxatie is rekening gehouden met ligging, bouwaard en constructie van de opstallen, alsmede de staat van onderhoud, de marktsituatie ter plaatse en alle andere bekende factoren welke voor de waardebepaling van invloed kunnen zijn. Bij deze taxatie is er vanuit gegaan dat de grond vrij is van giftige stoffen, c.q. stoffen welke schadelijk zijn voor mens, milieu en gebouwen.” 4.4. In overeenstemming met deze taxatie heeft de inspecteur bij de vaststelling van de aanslag, – de prijs van het melkquotum verhoogd met ƒ 80.000,– en de prijs van de cultuurgrond met hetzelfde bedrag verlaagd, – de prijs van de bedrijfsgebouwen inclusief het woonhuis verhoogd met ƒ 11.000,– en de prijs van de ondergrond met dat bedrag verlaagd. 4.5. De vorenstaande prijsveranderingen resulteerden in een verhoging van belanghebbendes stakingswinst met: 1/2 x (ƒ 80.000,– + ƒ 11.000,–) = ƒ 45.500,–. 5. Het geschil en de standpunten van partijen 5.1. Partijen houdt verdeeld, of de inspecteur bij de bepaling van belanghebbendes stakingswinst terecht de in het voormelde taxatierapport vastgestelde splitsing in aanmerking heeft genomen. 5.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. 5.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd – zakelijk weergegeven – 5.3.1. namens belanghebbende: 5.3.1.1. Ten tijde van het opmaken van de aangifte is contact gezocht met de bij de onderhandelingen met betrekking tot de verkoop van belanghebbendes onderneming betrokken makelaar/taxateur *B. Deze heeft op verzoek van belanghebbende aangegeven hoe de in de koopakte vermelde koopsom van ƒ 350.000,– voor de bedrijfsgebouwen inclusief woonhuis en de ondergrond was samengesteld, te weten ƒ 254.000,– voor de bedrijfsgebouwen inclusief woonhuis en ƒ 96.000,– voor de ondergrond. 5.3.1.2. Juist om problemen met de belastingdienst te voorkomen zijn indertijd in de koopakte gespecificeerde bedragen opgenomen. 5.3.1.3. Belanghebbendes gemachtigde gaat er bij wijze van compromis mee akkoord dat de in de verkoopakte vermelde verkoopprijs voor de bedrijfsgebouwen inclusief het woonhuis wordt verhoogd met ƒ 5.500,– en dat de prijs voor de ondergrond en het erf met ƒ 5.500,– wordt verlaagd. 5.3.1.4. Voordat de onderhandelingen met betrekking tot de verkoop van de onderneming werden aangegaan is eerst bekeken of een klein melkquotum waarvoor een betere markt bestaat, tegen een goede prijs kon worden verkocht. Dat heeft geresulteerd in de verkoop van 70.304 kg aan de maatschap *C tegen een prijs van ƒ 3,35 per kg. 5.3.1.5. Hij trekt het aanbod bewijs te leveren door middel van het horen van een getuige in. 5.3.2. en door de inspecteur: 5.3.2.1. De geschilomschrijving in het vertoogschrift is niet juist. Het gaat om de vraag welke prijzen voor de onderscheidenlijke bedrijfsonderdelen zijn overeengekomen tussen belanghebbende en de koper van zijn onderneming. Het gaat daarbij niet om de vraag wat de waarde in het economische verkeer is van die bedrijfsonderdelen. 5.3.2.2. De koper van de boerderij * is een agrariër die nadien flink in de varkensschuur heeft geïnvesteerd. 5.3.2.3. Belanghebbendes makelaar/taxateur *B is niet betrokken bij andere zaken waarbij prijzen van bedrijfsonderdelen in het geding zijn. Het is niet gebleken dat *B onbetrouwbaar is. 5.3.2.4. Zij geeft toe dat haar bewijspositie moeilijk is. Het klopt dat zij geen concreet bewijs voor haar standpunt met betrekking tot de tussen belanghebbende en koper overeengekomen prijzen levert. 5.3.2.5. *D wordt meestal ingeschakeld in geval landbouwondernemingen van de hand worden gedaan. 5.3.2.6. Zij gaat er bij wijze van compromis eveneens mee akkoord dat de in de verkoopakte vermelde verkoopprijs van de bedrijfsgebouwen inclusief het woonhuis wordt verhoogd met ƒ 5.500,– en dat de verkoopprijs voor de ondergrond en het erf met ƒ 5.500,– wordt verlaagd. 6. Beoordeling van het geschil 6.1. Tegenover de onder 4.2 vermelde door belanghebbende verdedigde splitsing, neergelegd in de koopakte van 6 april 1991, staat de door de inspecteur verdedigde splitsing neergelegd in het taxatierapport d.d. 12 oktober 1994 van de taxateur van de Belastingdienst/Registratie en successie Arnhem. 6.2. Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de voor de berekening van belanghebbendes stakingswinst in acht te nemen verkoopprijs van de bedrijfsgebouwen inclusief het woonhuis op ƒ 254.000,– + ƒ 5.500,– = ƒ 259.500,–. In geschil zijn alleen nog de in de koopakte vermelde bedragen met betrekking tot het melkquotum en de cultuurgrond. 6.3. De inspecteur heeft in dezen de taak te bewijzen dat de in de koopakte van 6 april 1991 vermelde prijzen afwijken van de bedragen die door partijen in werkelijkheid zijn overeengekomen. 6.4. De inspecteur heeft ter ondersteuning van de in het voormelde taxatierapport neergelegde splitsing met betrekking tot het melkquotum en de cultuurgrond staatjes van verkoopprijzen overgelegd. De door belanghebbende gestelde overeengekomen verkoopprijzen van het melkquotum en de cultuurgrond wijken niet zodanig daarvan af dat de door de inspecteur vermelde gegevens dwingen tot de conclusie dat in de koopakte niet de werkelijk overeengekomen prijzen zijn vermeld. Het hof wijst er in dit verband op dat blijkens de door de inspecteur verstrekte gegevens op en omstreeks 5 april 1991 in de directe omgeving verkopen van melkquota hebben plaatsgevonden tegen respectievelijk ƒ 3,– en ƒ 3,10 per kg. 6.5. Het hof acht de inspecteur met hetgeen zij heeft aangevoerd niet geslaagd in het van haar verlangde bewijs. 6.6. Uit het onder 6.2. overwogene volgt dat belanghebbendes belastbaar inkomen dient te worden verminderd met ½ x(ƒ 80.000,– + ƒ 5.500,–) = ƒ 42.750,– tot ƒ 75.358,– . 7. Slotsom 7.1. Het beroep is ten dele gegrond. 8. Proceskosten 8.1. Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures te berekenen op (1 + 0,5 + 1) x ƒ 710,- x 1,5 = ƒ 2.662,50. 9. Beslissing Het gerechtshof: – vernietigt de uitspraak van de inspecteur. – vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 75.358,–; – gelast de inspecteur aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ƒ 75,– te vergoeden; – veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van ƒ 2.662,50, te vergoeden door de Staat der Nederlanden. Aldus gedaan te Arnhem op 28 april 1998 door mr N.E. Haas, als voorzitter, mr T.J. Matthijssen en mr A.J.M. Vester, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier. (J.L.M. Egberts) (N.E. Haas) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 april 1998