Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1293

Datum uitspraak1998-04-28
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/0142
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem belastingkamer nummer 97/0142 U i t s p r a a k Het gerechtshof te Arnhem, tweede enkelvoudige belastingkamer; Gezien het beroepschrift van *X, thans wonende te *Z, ingekomen op 30 januari 1997 en gericht tegen de uitspraak van 3 januari 1997 van de Belastingdienst/Particulieren *P op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem voor het jaar 1995 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen; Gezien de overige stukken; Gehoord in de zitting van 30 juli 1997 belanghebbende, alsmede de inspecteur voornoemd; Overwegende, dat bij de uitspraak waarvan beroep de voormelde aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 30.304,- met inachtneming van een belastingvrije som van ƒ 6.074,-, is gehandhaafd; Overwegende, dat belanghebbende in beroep vermindering van de aanslag verzoekt tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 24.095,- met inachtneming van dezelfde belastingvrije som, terwijl de inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak; Overwegende, dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt: 1.1. Belanghebbende, geboren in 1961, woonde in *Q op het adres *a-straat 15. Hij raakte in 1993 werkloos tot november 1994. Tijdens deze periode ontving hij van de gemeente *Q een woonkostentoelage omdat hij zijn woonlasten niet meer kon opbrengen. De gemeente verbond aan het verstrekken van die toelage de voorwaarde dat belanghebbende naar goedkopere woonruimte moest omzien. 1.2. Na bedoelde periode van werkloosheid werkte belanghebbende achtereenvolgens (1) bij *A, (2) bij *B en (3) met ingang van 1 december 1995 bij zijn huidige werkgever *C te *R. 1.3. Belanghebbendes in 1.2. onder (1) bedoelde dienstbetrekking was tijdelijk tot 1 december 1995, hoewel met perspectief op een vaste plaats. In de loop van 1995 bleek echter dat dit perspectief verviel zodat de verwachting was dat belanghebbende per 1 december 1995 wederom zonder werk zou komen. Belanghebbende zag zich, gezien de dreigende werkloosheid medio 1995 en ter vermijding van een mogelijk gedwongen verkoop van zijn woning, genoodzaakt zijn woning in *Q te verkopen. 1.4. Na de verkoop van zijn woning maar voor de transport daarvan kreeg belanghebbende onverwacht en dankzij intensief solliciteren per 1 december 1995 weer een dienstbetrekking (de in 1.2. onder (3) bedoelde werkkring in *R). 1.5. Gelet op de plaats van werkzaamheden van zijn nieuwe dienstbetrekking kon belanghebbende in *Q nieuwe woonruimte zoeken zodat het sociale leven van hem en zijn gezin behouden kon blijven. Omstreeks eind 1995 verhuisde belanghebbende na een korte tijd bij zijn schoonmoeder te hebben gebivakkeerd naar een huurwoning in *Q. 1.6. Belanghebbende voert als beroepskosten op een bedrag van ƒ 9.777,-, daaronder begrepen de kosten ter zake van een verhuizing tot een bedrag van ƒ 6.209,-. 1.7. De inspecteur heeft de kosten ter zake van de verhuizing niet als verwervingskosten geaccepteerd; Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vraag betreft of de in verband met de verhuizing gemaakte kosten als beroepskosten aftrekbaar zijn; Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat daaraan ter zitting - afgezien van hetgeen onder de vaststaande feiten is opgenomen - nog het volgende, zakelijk weergegeven, is toegevoegd, door belanghebbende: 2.1. Het was hem in 1995 al in een vroeg stadium duidelijk dat zijn tijdelijke dienstbetrekking niet verlengd zou worden, hoewel deze dienstbetrekking aanvankelijk het perspectief bood van een vaste plaats. Hij stond toen voor de keuze: doen of er niets aan de hand was, of verhuizen naar een goedkopere woning. Omdat hij al eens eerder in een vergelijkbare positie was geraakt koos hij voor een verhuizing. Hij ziet nu zijn initiatief fiscaal gestraft. Bij het aanvaarden van een nieuwe dienstbetrekking elders, bijvoorbeeld *S, zouden zijn verhuiskosten naar zijn nieuwe woonplaats zijns inziens wel aftrekbaar zijn geweest. door de inspecteur: 3.1. Hij ziet niet in dat de dienstbetrekking tot de verhuizing noopte; Overwegende omtrent het geschil: 4.1. Verhuiskosten kunnen als aftrekbare kosten in aanmerking worden genomen indien de nieuwe dienstbetrekking tot verhuizing noopt of indien – al dan niet buiten de dienstbetrekking gelegen – bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. Zo zal aan de belastingplichtige die reeds op een niet ongebruikelijke afstand van zijn nieuwe arbeidsplaats woont en stelt en, bij betwisting, aannemelijk maakt dat hij mede in verband met de aanvaarding van een nieuwe dienstbetrekking is verhuisd aftrek van verhuiskosten steeds moeten worden verleend – zonder nader onderzoek naar mogelijk andere beweegredenen die aan de verhuizing ten grondslag liggen – indien de nieuwe woning binnen een afstand van 10 kilometer ligt van de plaats van tewerkstelling. (HR 13 januari 1993, BNB 1993/98; HR 25 januari 1995, BNB 1995/78). 4.2. Het in 4.1. bedoelde geval doet zich hier niet voor. Uit hetgeen belanghebbende ter zake heeft aangevoerd volgt immers niet dat hij mede in verband met de aanvaarding van zijn nieuwe dienstbetrekking in *R naar zijn gehuurde woning in *Q is verhuisd. Zoals de inspecteur terecht verdedigt is de verhuizing uitsluitend een gevolg van de belanghebbende persoonlijk betreffende omstandigheid dat hij zich om financiële redenen genoodzaakt voelde zijn woning te verkopen. 4.3. Weliswaar valt belanghebbendes verhuizing als gevolg van de eerderbedoelde verkoop in de tijd vrijwel samen met zijn aanvaarding van de nieuwe werkkring in het naburige *R die het mogelijk maakte binnen zijn woonplaats te verhuizen, maar die omstandigheden brengen niet met zich dat belanghebbendes verhuizing daardoor (mede) in verband met die aanvaarding plaatsvond. Belanghebbendes veronderstelling dat hij bij een verhuizing naar een werk- en woonplaats elders wel zijn verhuiskosten had kunnen aftrekken is gezien het vorenstaande niet juist. Evenmin is van belang dat de financiële perikelen die belanghebbende tot verkoop van zijn woning aanleiding gaven mede verband houden met de dreiging van werkloosheid. 5. Slotsom Belanghebbendes beroep is niet gegrond. Proceskosten Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. Beslissing: Het gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep. Aldus gedaan te Arnhem op 28 april 1998 door mr Van Schie, vice-president, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Vermeulen-Post als griffier. Omdat het genoemde lid van de tweede enkelvoudige kamer buiten staat is om de uitspraak te ondertekenen, geschiedt zulks door mr Lamens, raadsheer, plaatsvervangend lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer. De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen. (J. Lamens) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 mei 1998