Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1294

Datum uitspraak1998-04-22
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/0172
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem zesde enkelvoudige belastingkamer nr. 97/0172 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : *X te : *Z ambtenaar : de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren *P aangevallen beslissing : uitspraak d.d. 10 januari 1997 op bezwaarschrift soort belasting:inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen jaar : 1995 mondelinge behandeling : op 8 april 1998 te Arnhem door mr Lamens, raadsheer, in tegenwoordigheid van Wagener als griffier waarbij verschenen : belanghebbende alsmede de inspecteur gronden: 1. Anders dan belanghebbende verdedigt kan in zijn situatie niet worden gezegd, dat hij en zijn partner * het gehele jaar 1994 en aansluitend meer dan zes maanden in het jaar 1995 duurzaam een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 56, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) hebben gevoerd, reeds omdat zij in deze periode niet op een gezamenlijk woonadres ingeschreven zijn geweest. 2. Geen van de door belanghebbende aangevoerde argumenten, de in september 1991 notarieel opgemaakte verklaring van samenleving, zijn stelling dat zijn partner en hij in genoemde periode bijeen geteld vijf dagen per week bij elkaar verbleven, de omstandigheid dat hij het grootste deel van de woonlasten van zijn in *Q wonende partner voor zijn rekening nam, noch de omstandigheid dat hij om economische redenen van *Q naar *Z moest verhuizen, afzonderlijk danwel in samenhang bezien, kunnen het oordeel rechtvaardigen, dat van een duurzame, gezamenlijk gevoerde huishouding in de hierboven bedoelde zin sprake is geweest. 3. De door belanghebbende zelf aangevoerde omstandigheid, dat hij naast de door hem gefinancierde huishouding in *Z ook de kosten van de huishouding van zijn partner te *Q grotendeels voor zijn rekening nam, benadrukt in feite de onjuistheid van het standpunt van belanghebbende: in zijn geval kan immers ook om die reden, beoordeeld naar het spraakgebruik, van een gezamenlijk gevoerde huishouding met daarbij behorende schaalvoordelen al niet worden gesproken. 4. De opvatting van belanghebbende, dat de betreffende wettelijke regeling in zijn geval een onbillijke uitwerking heeft, doet op zich aan de juistheid van de in de aangifte aangebrachte, in geschil zijnde correcties niet af. 5. Het is de rechter overigens niet toegestaan de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet te beoordelen. 6. Het beroep van belanghebbende is ongegrond. proceskosten: Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. beslissing: Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de inspecteur. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 22 april 1998 door mr Lamens, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van Wagener als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (N.Th. Wagener)(J. Lamens) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 april 1998